Verdronken land in het Veerse meer
Inleiding.
In Zeeland zijn het verdronken land van
Saaftinge en het verdronken land van Zuid-
Beveland begrippen, waar we al van onze
lagere schooltijd af mee vertrouwd zijn ge
raakt. Het zijn echter bij lange na niet de
enige landen die in de loop der jaren voor
goed aan het water moesten worden prijs
gegeven.
Dijkvallen, oevervallen en stormvloeden
eisten overal hun tol. Toch zal het wellicht
vele lezers onbekend zijn dat ook het Veerse
meer verdronken land onder zijn waterspie
gel verbergt. Wie herinnert zich nog de
vroegere Bastiaan de Lange polder. Toch
dateert de geschiedenis van deze polder
met zijn omgeving nog slechts uit de vorige
eeuw. Zijn bestaan duurde maar kort, maar
zijn geschiedenis is desondanks toch be
langwekkend en tevens dramatisch genoeg
om nogmaals in de publiciteit te worden
gebracht. Varend tussen de jachthaven van
Arnemuiden en „De Piet" zal daarna wel
licht menig watersporter nog eens in ge
dachten teruggaan naar de tijd dat op de
grond die dan ergens onder de kiel van zijn
boot wegglijdt, eens mensen woonden en
werkten, er hun vreugden beleefden maar
vooral ook hun zorgen hebben gekend.
Aan de gegevens van de bekende streek-
historicus, wijlen de heer F. P. Polderdijk,
is het grootste gedeelte van dit artikel ont
leend kunnen worden.
Bastiaan de Lange.
Bastiaan de Lange is admiraal van Veere
geweest. We moeten, om hen nader te leren
kennen, in gedachten terugkeren naar de
beginjaren van de tachtigjarige oorlog.
Ofschoon de steden Vlissingen en Veere
reeds in het jaar 1572 waren overgegaan naar
de Prins van Oranje, verkoos Middelburg
onder Spaans bewind te blijven. Rivaliteit en
concurrentienijd waren vermoedelijk niet
vreemd aan dit besluit. Voor de Prins was
deze houding aanleiding om met zijn troe
pen Middelburg te belegeren. Dit beleg
duurde van 1572 tot 1574.
Op 22 mei van het jaar 1572 verliet Bas
tiaan de Lange met zijn oorlogschip de ha
ven van Veere Doel was te gaan kruisen
ter hoogte van de samenkomst van de wa
terwegen Zuidvliet, Schenge en Lemmer, in
de buurt van „De Piet", om zodoende te
beletten dat door de vijand soldaten of le
vensmiddelen per schip naar Middelburg ge
bracht zouden worden.
Reeds korte tijd nadat hij was uitgevaren,
raakte Bastiaan de Lange op de Lemmer
slaags met vier Spaanse schepen. Hierbij
kwam zijn schip aan de grond te zitten,
waarna het door de vijand werd omsingeld
en geënterd. De overmacht bleek te groot
om een nederlaag te ontgaan en het lot
dat de verliezers in die tijd te wachten stond
betekende de dood of jarenlange gevan
genschap.
Bastiaan de Lange heeft zijn mensen en
zichzelf dit lot bespaard. Hij stak de lont
in het kruit en vloog zoals dat heet „met
vriend en vijand de lucht in".
Hun strijd en hun ondergang inspireerde
destijds de dichter Onno Zwier van Haren
tot een gedicht, waarvan hierbij een ge
deelte wordt weergegeven. De verheven
en gezwollen taal, waarin het werd gesteld,
dienen we uiteraard te zien tegen de achter
grond van de tijd waarin het werd ge
schreven.
Maar schoon door 't roer, geschut, musketten,
gezwind bediend en naar de kunst
de Lange 't enteren wil beletten,
het krijgslot weigert alle gunst.
En Gama klemt in korte tijden
zijn schepen vast aan al de zijden
van d'ongetemden fieren leeuw.
Hem blijft maar over aan te tonen
dat onder hen die Zee bewonen
geen braver leven dan de Zeeuw.
Hij zegt, 't geluk heeft ons verlaten,
maar nog zijn hart en kruid ons bij,
en nog is u de keus gelaten
van eeuw-ge eer of slavernij;
En mij is vastlijk voorgenomen
indien ons 't ergst mocht overkomen
te sterven aan mijn eigen boord;
Mij zal geen bloedraad's vonnis treffen,
voor mij geen mijt de vlammen heffen,
geen beul bereiden zwaard of koord.
Hij zwijgt en vegt. Zijn volk bewogen,
roept: schipper, 't zelfde zij ons lot!
Wij zien den dood met u voor oogen,
wij gaan gerust met u naar God!
Hun moed is echter onverbroken,
van hen sterft ieder op zijn post.
Doch geen der Zeeuwen laat het leven,
of Gama ziet twee zijner sneven
in 't bloed dat ieder voetstap kost.
Maar 't volk van alle vier de schepen
wordt eindelijk te groot in kracht.
De Lange, bloedend en benepen,
in 't klein gedeelte van zijn macht
ziet nergens kans te zegepralen.
Hij vraagt: waartoe nog meer te dralen?
De vijand is in onze hand!
De Taag zal met de Zeeuwen rouwen!
Laat ons de ziel aan God betrouwen,
de wraak aan 't vrije vaderland.
De slag, de rook, 't gekraak, 't gedonder
vervangt de klanken van zijn mond,
en beide vloten zien met wonder
vijf schepen 't zamen in de grond!
De dichter eindigde tenslotte met de
volgende verzuchting:
Ter Veer, die 't voorbeeld weet te geven
wanneer men 't Vaderland ziet beven
Wat deed uw Raad voor dezen man?
Waar praalt op plaatsen of in kerken
In marmer of metalen werken,
't Geen deze daad herinneren kan?
Mogelijk wat later dan de dichter zal
hebben gehoopt, is zijn wens desondanks
toch in vervulling gegaan. In het uitbrei
dingsplan Zanddijk is er een Bastiaan de
Langestraat bijgekomen.
Reeds in de vorige eeuw echter vond het
Provinciaal bestuur van Zeeland de daad
van Bastiaan de Lange historisch be
zien van zodanige betekenis, dat be
sloten werd zijn naam aan een nieuw be
dijkte polder te verbinden.
Het lot van deze polder vertoonde merk
waardigerwijs enige gelijkenis met dat van
Bastiaan de Lange en zijn mannen. Ook de
ze polder ging na een harde en ongelijke
strijd maar dan tegen de gecombineerde
aanvallen van stromen en stormen ten
onder.
De Oranjeplaat.
In de buurt van de plaats waar het zee
gevecht plaats vond, tussen de eilanden
Walcheren, Zuid-Beveland en Wolphaartsdijk
vormde zich in latere jaren een zandplaat.
Deze plaat kreeg de naam Oranjeplaat,
maar stond bij de streekbewoners algemeen
bekend als „het plaetje".
Bespoeld door de vaarwaters van het
Schenge. het Sloe en Lemmer, moet het
plaetje in de wijdheid van het toenmalige
landschap zijn ontstaan en gegroeid. Het
zullen wellicht alleen de vogels en de zee
honden zijn geweest, die er bij tijd en wijle
de levende have van uitmaakten en mogelijk
kwam slechts een eenzame botschudder of
stroper hun rust een enkele maal verstoren.
Naderhand ontwikkelde zich op het noor
delijk deel van deze Oranjeplaat een schor,
dat in de twintiger jaren van de vorige eeuw
een oppervlakte van ongeveer 57 ha bezat.
Het geheel vormde een zgn. opwas in de
rivier en was volgens burgerlijk recht staats
eigendom.
De destijds zeer bekende en onderne
mende Middelburgse aannemer van publieke
werken Dirk Dronkers, die in de ontwik
keling van de Oranjeplaat toen reeds mo
gelijkheden voor bedijking voorzag, huur
de deze plaat van 30 april 1830 af tot 30
april 1851 voor 116,87 per jaar. Voordat
echter deze huurtermijn was verstreken,
kocht hij de toen 159 ha grote Oranjeplaat
bij akte van 12 oktober 1846 voor een be
drag van f 4500,Het aan het Rijk toe
behorende tiendrecht werd niet mee ver
kocht, maar in de verdere geschiedenis
heeft dit recht geen enkele rol meer ge
speeld.
Zodra hij eigenaar van de Oranjeplaat
geworden was, verzocht Dirk Dronkers de
Minister van Binnenlandse Zaken waarbij
toen waterstaat was ondergebracht con
cessie om een deel van deze plaat te
mogen bedijken. Reeds in het voorjaar 1847
kon met de bedijking worden begonnen,
nadat bij beschikking van 11 maart 1847
de gevraagde concessie was verleend. On
dertussen was ook de heer H. D. Fock
voor de helft mede-eigenaar van de gronden
geworden.
Het werk vorderde voorspoedig en op 1
december 1847 was de bedijking reeds vol
tooid. Gemeten naar de middelen die men
9