De Pamir bleef door de jaren heen
voor ernstige averij gespaard. De Passat
daarentegen verging het wat minder
goed. Op 25 augustus 1928 kwam het
schip 's nachts om twee uur in aanva
ring met het stoomschip Daphne. De
Passat werd in Rotterdam gerepareerd,
maar een klein jaar later nl. op 25
juni 1929 kwam het schip vrijwel op
dezelfde plaats en tijd opnieuw met een
stoomboot in aanvaring en wel met de
British Governor. Ook deze keer liep
het ongeval nog goed af.
In 1930 werd de Pamir nog steeds voor
het vervoer van salpeter gebruikt. In
dat jaar maakte de journalist Heinrich
Hauser een reis met dit schip mee van
Hamburg naar Talcahuano (Chili). Zijn
belevenissen op die tocht legde hij vast
in een boek dat hij als titel gaf „Het
laatste zeilschip". Nog in 1932 bracht
kapitein W. Schaer de Pamir in 69 dagen
van het Engelse Kanaal naar Talca
huano. Een reis later verkocht de rederij
Laeisz het schip voor 42.000 Mai'k aan
de reder Gustaf Erikson te Mariehamn
op de Alandseilanden (Finland).
In 1932 werd de Passat eveneens aan
de vloot van Erikson toegevoegd. De
koopsom voor dit schip bedroeg 5000
pond sterling. Inmiddels was de Pamir
weer doorverkocht naar Australië, maar
later kocht Erikson het schip terug.
Ook de Tweede Wereldoorlog over
leefden beide schepen. De Pamir lag aan
vankelijk in een haven op de Seijchellen
(Indische Oceaan) en de Passat lag na
de oorlog te koop in de haven van Mar
seille. Inmiddels was in 1941 de Pamir
verbeurd verklaard en onder Engelse
vlag voer het schip daarna tussen de
Seijchellen en Nieuw-Zeeland en later
tussen Nieuw-Zeeland en de westkust
van Noord-Amerika.
Na de oorlog werd de Pamir weer aan
Erikson overgedragen en toen voor de
Passat te weinig belangstelling bleek te
bestaan, werd ook dit schip weer door
Erikson in de vaart gebracht.
Na de dood van Gustaf Erikson in
1947 zette diens zoon Edgar de traditie
van zijn vader voort.
Op 28 mei 1949 vertrok de Pamir, ge
laden met graan, uit Port Victoria
(Nieuw-Zeeland) en 127 dagen later
kwam het schip in Falmouth aan. Op
2 juni 1949 vertrok de Passat uit de
zelfde haven en arriveerde 110 dagen
later in Queenstown. Omdat de vracht
vaart niet meer lonend was, werden
beide schepen daarna in het Kanaal van
Bristol opgelegd. Voor rekening van het
Britse ministerie voor de voedselvoor
ziening deden ze daarna dienst als drij
vende graanpakhuizen. Nadat men nog
overwogen had er jeugdherbergen van
te maken, bleken de hoge schrootprijzen
uiteindelijk toch de doorslag te hebben
gegeven. Lloj'ds register in Londen meld
de lakoniek hun naderend einde door de
volgende aantekening: „Sold to Belgium
to be broken up." Tenslotte arriveerden
de Passat, gesleept door de Zwarte Zee
en de Pamir, gesleept door de Ganges,
bij de scheepssloperij Van Loo te Ant
werpen. Het was toen maart 1950.
Terug in Duits bezit.
Voordat met de sloop kon worden be
gonnen, kocht de Hamburgse rederij Von
Schliffen beide viermasters op met gel
delijke steun van de stiftung Segelschiffe
Pamir und Passat. De bedoeling was om
er internationale schoolschepen van te
maken voor het welzijn van de jeugd in
het algemeen en voor het bewaren van
de Kaap Hoorn traditie in het bijzonder.
Beide schepen ondergingen een gron
dige verbouwing en werden voorzien van
een 1000 p.k. dieselmotor. Uiteraard be
dierven deze motoren hun zeilcapaci-
teiten in niet geringe mate. Bovendien
bleek de aanmonstering van een beman
ning die nog iets van de zeilvaart af
wist een bijzonder moeilijke zaak. Ook
eiste men niet alleen kortere reizen en
wilde men in geen geval meer rond
Kaap Hoorn, maar bovendien werden
stoombootgages bedongen, plus een spe
ciale zeiltoelage.
Zowel de Pamir als de Passat voeren
in 1952 voor het eerst na hun verbou
wing weer uit onder Duitse vlag. Op
deze eerste reis verloren ze beide hun
schroef, zodat ze zeilend hun tocht moes
ten vervolgen. Desondanks waren de uit
komsten van hun eerste reizen, finan
cieel bezien, zeker niet onbevredigend.
Dit kwam echter in hoofdzaak door de
Koreaanse oorlog, als gevolg waarvan
de vrachtprijzen hoog bleven. Toen daar
na de kentering kwam, kon geen van
beide schepen het nog langer bolwerken
en moesten ze voor schuld aan de ketting
worden gelegd.
Ofschoon het inmiddels wel duidelijk
geworden was dat de zeilende vracht
vaarders geen enkel bestaansrecht meer
hadden, kocht desondanks de rederij
Zerssens te Kiel de beide schepen op
en bracht ze opnieuw in de vaart.
De noodlottige thuisreis.
Met een vaste bemanning van 35 kop
pen en bovendien nog 52 jonge zee-
kadetten aan boord, joeg de Pamir met
volle zeilen door de nacht. Geladen met
graan was de bark op 8 september ver
trokken uit Buenos Aires en op weg
naar Hamburg. Niemand kon toen nog
vermoeden, dat het schip zijn bestem
ming nooit zou bereiken. Wel waren
over de boordradio verontrustende be
richten binnengekomen. Ze maakten
melding van de cycloon Carry, wiens
baan in een wijde boog naar de Ber
muda's toeliep. De zee ging hoog en de
barometer zakte; de kapitein was waak
zaam.
- -
'.."v—-
De Pamir verlaat de haven van Buenos
Aires in september 1957. Het schip zal
zijn bestemming nimmer bereiken.
United Press. Photo - Copyright Anpfoto
De Passat op weg naar de sloper (1950).
Uit: „Shipbuilding and Skipping Record"
March 29. 1951. Blz. 389.
13