Ook Jan Wagenaar vermeldt in zijn „Vaderlandsche Historie" de ontdekking nabij Goedereede tijdens laagwater van fundamenten van „een overoude stad, waarover in oude geschriften niets te lezen valt". Wagenaar sluit niet uit dat het hier de resten van de destijds bekende handelsstad Witlam zou kunnen betreffen. In geschriften uit de 9e eeuw was er nl. al sprake van een koopstad of marktplaats Witlam, gelegen aan de mond van de Maas. Omstreeks het jaar 837 moet deze stad door de Noormannen zijn geplunderd en gebrandschat. Later werd hij „door de zee ingezwolgen". Op het hierbij afge drukte gedeelte van een oude kaart der nu (1749) Verenigde Nederlanden ter opheldering der Vaderlandsche Historie in de Middeleeuwe" staat de plaats Wit lam zelfs ter hoogte van Goeree aange geven. Ook over de geschiedenis van het oudste deel van Schouwen, nl. van het duingebied in de Westhoek, weten we betrekkelijk weinig. Wel staat vast dat juist daar reeds in een zeer vroeg sta dium mensen hebben gewoond. Er zijn tussen Haamstede en Burghsluis name lijk sporen van bewoning ontdekt die te ruggaan tot het neolithicum ruim 4000 ja ren geleden. Ook uit de Romeinse en de Frankische tijd zijn er vondsten ge daan. Toen het duingebied nog niet was vastgelegd en bebost thans ruim 40 jaren geleden -kon het gebeuren dat, als de duinpannen na stormvlagen diep waren uitgestoven, gegevens tevoorschijn kwamen waaruit bepaalde conclusies te trekken vielen. Vaak waren dan de le men vloeren op de plaatsen waar de oude duinbewoners hun hutten hadden gebouwd, duidelijk zichtbaar, evenals de plaatsen waar ze hun vuren hadden ge stookt. Over de bewoners zelf bleef echter nog veel in het duister. Aan dit soort niet wetenschappelijk gefundeerde veronderstellingen mogen we uiteraard geen al te grote waarde toekennen. Daar is meer studie en onder zoek voor nodig en ook dan is het nog onzeker of er positieve gegevens aan het licht zullen komen die tot bepaalde ge volgtrekkingen kunnen leiden. Wel be hoeft niet te worden getwijfeld aan be woning van dit deel van de delta in een zeer vroeg stadium. Zo werd ten westen van Ouddorp aardewerk opgegraven van Romeinse en Bataafs-Friese oorsprong uit de tweede eeuw. Bij opgravingen van recente datum door het Rijksinstituut voor oudheidkundig bodemonderzoek in de Oude Oostdijkpolder ten noorden van Goedereede werden bovendien in een belangrijke Romeinse nederzetting die waarschijnlijk aan een handelsroute moet hebben gelegen, overblijfsels van zware palen en beschoeiingen aangetroffen langs een oude vaargeul. De kans dat ooit de sluier over de schemering van die vroegste tijd zal worden opgelicht is uiterst gering, zoniet uitgesloten. We moeten er bovendien van uitgaan, dat het betreffende duinge bied zich destijds veel verder in zee heeft uitgestrekt en wellicht wordt daar om het antwoord op veel vragen wel onder de zeespiegel verborgen ge houden. Voorlopig rest ons daarom slechts de conclusie dat het tot dusver nog on mogelijk is gebleken de gesteldheid van onze wateren en kusten vóór, in en na de Romeinse tijd met enige nauwkeurig heid vast te stellen. De enige zekerheid waarover we wel beschikken bestaat uit de wetenschap dat het deltagebied bezuiden de Maasmond voortdurend door grotere en kleinere wijzigingen van pa troon is veranderd. Eerst nadat de vroegere bewoners, veelal om redenen van bestaan en vei ligheid regelend en corrigerend be gonnen op te treden, brak het ogenblik aan dat ook in de wederzijdse begren zing van Brouwershavense Gat en Gre- velingen enige tekening begon te ko men. Het ontwakende land. Uit de gegevens die hem destijds ten dienste stonden, construeerde dr. Beek man een situatie van het Zeeuws- Zuid-Hollandse deltagebied, zoals dat er omstreeks het jaar 1300 moet hebben uitgezien. Op deze kaart, waarvan een gedeelte is overgenomen en hierbij af gedrukt, zien we dat als gevolg van dijkaanleg, die vermoedelijk op het eind van de 10e eeuw begon, rond het latere Brouwershavense Gat en de Grevelingen enige eilanden waren ontstaan, waar van het grootste Scouden werd genoemd. In latere tijd veranderde deze naam enigszins en werd het eiland „Schouwen" genoemd. Een eerder ontstaan en be dijkt eiland Bommenede -was om streeks het jaar 1300 al verdronken maar werd opnieuw bedijkt. Voorts lagen er destijds op de zuide lijke oever nog de eilanden Dreischor en Duiveland. Langs de noordelijke oever lagen de eilanden Goeree en Somerlant, waarvan het laatste nadien weer verdronk. Tussen de reeds bedijkte en later nog te bedijken eilanden lagen een aantal stromen, waarvan uiteindelijk alleen het Brouwershavense Gat en de Grevelingen zijn overgebleven. Het Brouwershavense Gat heette om streeks het jaar 1300 Scoudemare of Scoudemarediep, wat in feite betekende „zee van Scouden" (Schouwen). De Gre velingen noemde men destijds Greve- ninghen. Ten onrechte werd deze stroom op latere kaarten weer Bieningen ge noemd. De Bieningen was echter een stroom tussen het latere Overflakkee en Voorne die oorspronkelijk Beninghe heet te en waarlangs in latere jaren een tol werd gevestigd. Schouwen was destijds van Dreischor en Duiveland gescheiden door de Gouwe, die reeds in het jaar 976 als Golda werd vermeld. In de 8e eeuw moet achter de West-Voornse en Oost-Voornse duinen een haf zijn ontstaan, dat tenslotte de stroom Sunomeri of Sonnemare is ge worden. Hij liep tussen de eilanden Bommenede en Dreischor door en mond de in het noorden uit in de Vlackee, dat later zou opgaan in het Haringvliet. Het eiland Schouwen. Gaan we de geschiedenis van het grootste eiland Scouden na dan blijkt, als we de mededelingen dienaangaande in de Zeelandia Illustrata mogen geloven, dat het Schouwense land oorspronkelijk Lacus of De Poel, daarna Poelvoutsdal en Scouden moet hebben geheten. In een oorkonde uit het jaar 967 werd melding gemaakt van een gouw of dis trict Schaldis. Deze gouw moet zich verder dan het eiland hebben uitgestrekt, vermoedelijk zelfs tot de Steenbergse Vliet. Het wordt niet onwaarschijnlijk geacht dat uit die oude Frankische gouw tenslotte het district Zeeland beooster Schelde is ontstaan. De rentmeester die dit district voor de graaf beheerde, ze telde in Zierikzee. In een later geschrift uit het jaar 1156 is er echter weer sprake van een „insula Scolden", dus van een eiland Schouwen. De moernering is in Zeeland en voor al op Schouwen reeds zeer vroeg van grote betekenis geweest. Er was reeds sprake van in de 8e eeuw. Zo waren onder meer in een schenking aan de „Ter opheldering van de Vaderlandsche Historie in de Middeleeuwe". 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1972 | | pagina 12