BELEID
„Alleman van pas te maken
En door iedereen bemind,
zijn de onmogelijkste zaken
Die men op de wereld vindt."
Aan deze spreuk, voor de ogen van de
vroede vaderen van Zandvoort in de
raadzaal hangend, dachten wij, toen een
dezer dagen iemand de opmerking maak
te, dat er nu al, wat hem betreft, vol
doende ligplaatsen in de jachthavens
waren gemaakt.
Voor hem hoefde het niet meer. De
in de verschillende jachthavens beschik
bare 2025 ligplaatsen waren meer dan
voldoende.
Nu en dan wordt dit geluid wel meer
gehoord en vooral toen de cijfers van
de pleziervaart door de sluizen van Veere
en Kats bekend werden en een sterkere
stijging dan ooit tevoren bleek, was de
bezettingsgraad van het Veere meer bij
vele watersporters een dankbaar onder
werp van gesprek.
Naar aanleiding van verschillende op
merkingen die ons in verband hiermede
bereikten, willen we het beleid, dat van
af het begin door het bestuur van „Het
Veerse Meer" werd gevoerd, nog eens
toelichten. Hieruit zal dan wel blijken
dat het niet iedereen naar de zin wordt
gemaakt, maar wel dat doelbewust ge
streefd is en wordt naar een ontwikkeling
van het gebied waar verschillende vor
men van recreatie mogelijk moeten zijn.
Reeds vóór de afsluiting werd de grote
waarde van het Veerse meer als belang
rijk watersportgebied onderkend. Vooral
voor het bevaren met kleine en mid
delgrote boten is de 2000 ha water vol
doende om zich met de elementen wind
en water te meten en niet té groot om
zich er verloren te voelen.
De vaak langzaam aflopende oever
en de verschillende ondiepten in het
meer verminderen de bevaarbaarheid,
zodat ongeveer 1600 ha met een diepte
van 1,50 meter en meer beschikbaar is.
Op vele plaatsen is die oever niet ge
schikt om er aan te leggen en er ver
pozing te zoeken. Omdat dit een essen
tieel onderdeel is van het varen, werd
een bagger en eilandenplan gemaakt. Dit
plan houdt in het maken van een aantal
eilanden en het wegbaggeren van on
diepten. De oevers en haventjes van deze
eilanden geven de watersporter verpo
zingsmogelijkheid. Zij behoren tot de
noodzakelijke stoffering van een water
sportgebied.
Hiermede wordt tevens een ander be
langrijk doel bereikt. Een groot ge
deelte van de oever om het meer komt
beschikbaar voor de dag- en verblijfs-
recreanten die geen boot bezitten, maar
die graag hun verpozing zoeken aan de
oever van een meer, waar het goed
luieren, baden, zwemmen en bootjes
kijken is. Daar deze behoefte steeds gro
ter wordt, ook voor de bevolking van
midden-Zeeland, worden er grote delen
van de oever gereserveerd en geschikt
gemaakt voor de dagrecreatie. Omdat
deze grote behoefte aan een vrije open
oever door de bestuurderen al lang wordt
onderkend, zal zeker in de toekomst
voorkomen worden dat die oever voor
de dagrecreant onbereikbaar wordt door
verdere bouw van zomerhuizen, kam
peerterreinen of dergelijke.
Zoals wij reeds schreven zijn er in de
verschillende jachthavens rond het meer
ruim 2000 ligplaatsen voor jachten be
schikbaar. En deze zijn thans volledig
bezet.
En dan komt de vraag in hoeverre
er nog voldaan moet worden aan de
vraag naar meer vaste ligplaatsen. Bij
de huidige ontwikkeling is het wel zeker
dat die vraag nog steeds zal toene
men.
In het basisplan 1967 van „Het Veerse
Meer" wordt o.m. de zienswijze van de
afdeling waterrecreatie van de ANWB
gememoreerd. Een bezetting van vier va
rende boten per ha wordt als redelijk
genoemd. Omdat de ervaring leert, dat
op een mooie dag in het hoogseizoen
gemiddeld 50 °/o van de boten niet vaart
en wanneer de mogelijkheid daartoe aan
wezig is, 50 °/o van de uitgevaren boten
langs of bij de oevers stilligt, kan het
aantal schepen dat zijn thuishaven heeft
rond een recreatiewater veel hoger zijn.
Men zou dan, zo redenerende, komen tot
een aantal dat vier maal zo groot is als
het aantal varende boten. 16 boten per
ha zou voor het Veerse meer neerkomen
op 1500 maal 16 boten is 24000 ligplaat
sen voor jachten.
Gezien de gebruikswaarde van het
meer wordt echter in genoemd basis
plan uitgegaan van een dichtheid van
vier boten per ha en wordt met het
aantal varende boten gerekend op een
bezetting van 1 boot per ha.
In het basisplan komt men zo, met de
nodige restrikties, op een aantal van
6000 vaste ligplaatsen.
En nu heeft het bestuur van „Het
Veerse Meer" opdracht gegeven tot een
studie voor de aanpassing van het Ba
sisplan 1967.
De moeilijkheid is, dat fundamenteel
onderzoek met betrekking tot een aan
vaardbare dichtheidsgraad van een wa
tersportgebied ontbreekt.
De toelaatbaar te achten bezetting met
varende boten is bij de bepaling van de
capaciteit de belangrijkste faktor. Hoe
wel hierover al verschillende publicaties
waren, is er geen vuistregel te con
strueren waarmede die maximale capa
citeit kan worden berekend.
Slechts één van de functies van het
Veerse meer is de watersport. De andere
zijn natuurbehoud, oeverrecreatie en ver-
blijfstoerisme.
Het is niet alleen de grootte van het
water die bepalend is voor de totale be
zetting van het meer. Daarbij komen nog
vele faktoren die mede bepalend zijn.
Beschikbare oeverlengte en verpozings
mogelijkheden zijn er enkele van.
Dat bij die overwegingen het econo
misch aspect meespeelt zal duidelijk zijn,
als men begrijpt, dat de stoffering van een
gebied mede gevormd wordt door die
kroegjes of eethuisjes, jachtwerven, zeil
makerijen, bootverhuurbedrijven en zeil-
scholen. De adspirant investeerders hier
voor zullen echter het nodige vertro ïwen
moeten hebben in de ontwikkeling van
het gebied.
En zo is het na het vorenstaande wel
duidelijk dat de studiegroep, die advies
moet uitbrengen aan het bestuur van
„Het Veerse Meer" niet te benijden is.
En zo zal het dan ook zijn dat, welke
beleidsbeslissing door dit bestuur geno-
wordt, het onmogelijk is „Alleman van
pas te maken".
5