Rilland en Bath in vroege en latere tijden
Inleiding.
Verscholen achter de hoge Scheldedijk ligt
op de uiterste punt van het voormalige
eiland Zuid-Beveland het gehuchtje Bath.
Eertijds was het een zelfstandige gemeente,
waarvan de officiële naam Fort Bath was.
Ontdaan van wallen, bastions en alles
wat verder bij een fort behoort te zijn,
bleef het, na het vertrek van zijn bezetting,
verstild achter.
Door zijn unieke ligging hebben echter
vooral onze zuiderburen de laatste jaren
de weg naar Bath weer weten te vinden.
Het dorp Rilland moeten we wat verder
landinwaarts zoeken. Voordat de Bath-
polders werden bedijkt, lag Rilland even ver
van de dijk van de Westerschelde, als van
de dijk van de Oosterschelde, namelijk op
een afstand van 1,5 kilometer.
Wat weten we eigenlijk van deze twee
plaatsen af? Er is nooit zo veel over gepu
bliceerd, ofschoon de namen Rilland en
Bath reeds stammen uit een ver verleden.
Uit de schemering van de vroege middel
eeuwen is hun geschiedenis tevoorschijn
gekomen, eerst vaag en later duidelijker.
Hun lot was altijd nauw met het water
verbonden, dat door de eeuwen heen af
wisselend gaf en nam.
De oorspronkelijke dorpen Rilland en
Bath moeten we enkele kilometers zuidwes
telijk en noordoostelijk zoeken van de hui
dige plaatsen. Reeds in de loop van de 16e
eeuw gingen ze met al het land er omheen
tijdens hoge stormvloeden ten onder.
Hun oude en bewogen geschiedenis is
reeds daarom een nadere beschrijving ten
volle waard.
Naamgeving.
In oude geschriften komen we de naam
Rilland reeds tegen in de 2e helft van de
10e eeuw. Een dorp van die naam bestond
toen echter nog niet. Het land was trou
wens nog niet bedijkt, maar had blijkbaar
wel reeds een naam. In de loop van de tijd
moet er sprake zijn geweest van Rei lande,
Relant, Rieland, Rielant, Riellandt, Riet-
lande. Rietland, Rilant, Rillandh, Rijeland,
Reijlant, en Rijlant.
De naam Rilland was, naar men vroeger
wel beweerde, van Deense afkomst en zou
„geul" betekenen. Deze geul bracht men in
relatie tot de vroegere Honte. In zijn studie
over Zuid-Beveland kwam dr. C. Dekker
echter tot de konklusie dat Rilland in
feite Rietland betekent. Onder invloed van
het rivierwater moet het zoutgehalte er
ook vroeger al gering zijn geweest, zodat
we mogen veronderstellen dat destijds grote
gedeelten van het deltagebied dat grensde
aan de hoge kust van Brabant, met riet
zijn begroeid geweest.
Ook de naam Bath is in de loop van de
tijd op verschillende manieren geschreven.
Er was sprake van Bad, Bade, Bat en Den
Bade. Wat nu precies onder deze naam
moet worden verstaan, is niet bekend. Wel
ligt ook in Engeland een plaats die Bath
heet, nl. bij Bristol, maar van enige ver
wantschap schijnt geen sprake te zijn.
Vermoedelijke toestand omtrent het jaar
1000.
Onafzienbaar moet destijds het onbedijkte
landschap zijn geweest, dat zich vanaf de
hoge diluviale zandrug tussen de latere
nlaatsen Zandvliet en Bergen op Zoom in
westelijke richting uitstrekte. Door grote en
kleinere geulen in srukken en stukjes ver
deeld, strekte zich een stelsel van ontelbare
eilanden en eilandjes uit, waarvan het pa
troon weliswaar gedurig aan verandering
bloot stond, maar waarvan de grondslag
door de voortdurende aan- en opslibbing
toch geleidelijk hoger werd.
Ofschoon aanvankelijk „woest en ledig",
hebben zich waarschijnlijk reeds in een
vroeg stadium vanaf het hoge land al
mensen gewaagd in het eilandenlabyrinth
van toen. Het staat vast dat ze zich ten
slotte op die plaatsen hebben gevestigd, die
oo dat tijdstip door hun hogere ligging een
zekere mate van veiligheid waarborgden.
Tot dat eilandenrijk behoorden destijds
ook de eilanden Rilland en Bath.
Of er in die vroegere tijd al van enige
kultivering van de grond sprake was is
twijfelachtig. Naast jacht en visserij, werd
echter de veehouderij er al vroeg beoefend
en was vooral het delven van veen (derrie)
voor brandstof en zoutwinning een be
langrijke tak van bestaan. Landbouw en
houtteelt zijn vermoedelijk eerst bedreven,
nadat het land was bedijkt.
Het ontstaan van de eerste nederzettingen.
Van de eerste nederzettingen op het
eiland Rilland is vrijwel niets bekend. Ook
bodemvondsten hebben daarover geen op
heldering kunnen brengen. Wel is bekend
dat in het jaar 980 de abdij van Nijvel
reeds de koningsban over het eiland toe
gewezen kreeg. Dat betekende vermoedelijk
dat deze abdij daardoor diverse rechten
verkreeg, waaronder tolrechten, munt en
rechtspraak. Het bestaan van een neder
zetting omtrent die tijd lijkt daarom haast
aannemelijk. Omstreeks de 12e en de 15e
eeuw was de kern van het eiland al door
een ringdijk tegen het buitenwater be
schermd. Daarbinnen lagen toen waar
schijnlijk reeds de dorpen Rilland en Mare.
Later hebben op het eiland Rilland wel
vier parochies bestaan, waarvan iedere pa
rochie een kapel bezat (Rilland, Mare, Val-
kenisse en Waarde).
De polder van den Bade werd in 1330
als een opwas bedijkt. Het eiland was toen
ruim 950 schatbare gemeten groot. Kort
na de bedijking vestigden zich er de eerste
bewoners. Tenslotte ontstond het dorp Bath.
Vóór 1442 was er al een parochie en stond
er een kapel.
De eerste eigenaren.
Omstreeks de 2e helft van de 10e eeuw
behoorde het grootste deel van het schor-
eilandenlandschap in het deltagebied tot
het zg. Koningsgoed. Het waren dus do
meinen van de toenmalige Frankische ko
ningen. Daarnaast bezaten ook enkele ab
dijen er toen reeds bezittingen, die hen
waarschijnlijk door de koning geschonken
waren. Zo moet ook de abdij van Nijvel
bezittingen hebben gehad op het oude
eiland Rilland. We zagen reeds dat deze
er in 980 werd begiftigd met de konings
ban. Hun bezit hield stand tot op het einde
van de 12e eeuw, alhoewel het op die tijd
niet veel meer betekende. Het betrof toen
n.l. nog slechts een onbetekende schor, dat
voor vijf schellingen per jaar door een ze
kere Arnulf van Rilland werd gepacht. Ge
durende de circa drie eeuwen dat de abdii
van Nijvel eigendommen op het eiland
Rilland bezat, werd daarvan in hoofdzaak
derrie gewonnen voor de zoutbereiding
De naam Arnulf van Rilland verraadt dat
er ook een geslacht van die naam heeft
bestaan, waarvan overigens niet zoveel be
kend is. Het edel geslacht van Rilland moet
reeds vroeg zijn uitgestorven, dan wel zijn
verarmd. In de Zelandia Illustrata wordt de
moeelijkheid niet uitgesloten dat ze even
tueel naar elders zijn verhuisd. Als op het
eiland Rilland of daaromtrent thuisbe
horend, worden in 1219 Gilebertus de Riet-
lande. in 1223 Gillebertus de Ridland
en in 1255 Belard van Rieland ver
meld. In een oorkonde uit 1269 is er
verder nog sprake van Arnulphus dictus
L.gezegd") Rieland. terwijl tenslotte in 1341
nog een zekere Gillis Jansz. van Rieland
genoemd werd.
In de loop van de 12e en de 13e eeuw
heeft de abdij v. Nijvel haar ver van de abdij
gelegen bezittingen afgestoten. Zo gebeurde
het ook op het eiland Rilland, voor zover
de heren van Breda zich deze bezittingen
inmiddels niet hadden toegeëigend. Het is
namelijk bekend, dat zij zich in de 13e
eeuw als eigenaar gedroegen van een deel
der Nijvelse bezittingen. De overige be
zittingen op en bij het eiland Rilland wer
den tenslotte verkocht aan de abdij van
Ten Duinen. Het was vooral deze abdij
die de bedijking en de ontginning met-
kracht ter hand nam. Reeds vóór het jaar
7