rijmel. Door zijn vroege dood (1786) hij
werd maar negenentwintig jaar oud, heeft
hij niet de gelegenheid gehad zich ten volle
te ontplooien.
Hen vurig bewonderaar van Bellamy was
Sicco Nauta. Ook hij experimenteerde met
rijmloze verzen, die hij ter beoordeling op
zond aan zijn nicht Petronella Moens en
aan zijn bejaarde vriendin Aagje Deken.
Aagje hield niet van rijmloze poëzie, ze
schreef hem dan ook openhartig: „nooit was
ik voor mijzelve eene vriendinne van Poë
tische proza. Het bederft, naar mijn ge
voel, en de poëzij en het proza". „Maar",
ze voegt daar bescheiden aan toe, „Dan,
mijn smaak is geen regel voor dien van
een ander! Ieder is hieromtrent vrij". Ze
besluit haar brief met een waarschuwing
die voor haar typerend is: ..Gaarne zoude
ik een poëtisch stukje van U zien in ver
zen, waarin ik hoop, dat gij waken zult
tegen het overdrevene, alle zedelijke kracht
vernielende sentimenteele". Sicco Godefridus
Nauta, in 1786 in Friesland geboren, zoon
van een dominee, groeide op in Zeeland.
In een levensbericht aan hem gewijd, wordt
hij geroemd als zeer intelligent, beminnelijk
en ernstig. Zijn gevoelige aard blijkt uit
het gedichtje:
Op het graf van mijn Tortelduifje.
Hier rust zigtbaar beeld der blanke
[onnoozelheid.
Mijn lieve Tortelduif, zoo vol
[aanminnigheden.
Mijn hart krimt weg van rouw, wijl
l't haar gemis beschreit
Maar haar geliefde schim volgt mij
[op al mijn treden.
De teedre rozenstruik, die op haar
grafstee groeit.
Herinnert mij de vreugd, die wij
[te zaam genoten:
Mijn oog ontrolt een traan, zo dikwerf
['t struikje bloeit.
Daar haar ontbonden stof in 'bloempje
[ligt besloten.
tenschap bevorderende Maatschappij. De
dichter trekt fel van leer tegen de barbaren
zonder kunstgevoel
Van hier! van hier die onverlaat.
Wiens hart niet" voor het schone slaat;
Die door der kunsten vuur zijn ziel
[niet voelt ontgloeijenl
Van hier 't verbasterd menschenkind.
Dat in de kunst geen wellust vindt.
En zijn ontadelt hart niet aan haar
[schoon voelt boeijen!
Bij „Van hier, van hier!" heeft de voor
drager ongetwijfeld driftig naar de deur
gewezen. Zouden er toehoorders geweest
zijn, de zich zenuwachtig afvroegen: heb ik
het of heb ]k het niet? Waren er onverlaten
die met beschaamde kaken de zaal moesten
verlaten?
Maar zij die „het" wel hadden waren
goed af. Hoor:
Maar wèl hem, die voor kunsten leeft.
Naar wetenschap en wijsheid streeft:
Hij, hij verheft zichzelv' en klimt
[tot Englen waarde!
Badpaviljoen te Domburg (Almanak 1843).
Speels zijn de „badgedichtjes" van B. Ph.
de Kanter, en grappig bezien in het (zon)
licht van onze overvolle stranden. Deze
badgedichtjes werden gemaakt in 1840.
Drie jaar tevoren was in Domburg het
Badpaviljoen gebouwd, waar o.m. een ka
mer was ingericht voor warme zeebaden
en een kamer voor zwakke of vermoeide
badgebruikers. Er waren twee badkoetsen
voor gebruik van baden in zee. Het gebruik
van zeebaden werd voorgeschreven door
H.H. doktoren. Een veelbelovende jonge,
in Middelburg gevestigde chirurgijn legde
zich bijzonder toe op dat gedeelte van zijn
vak, en bevond zich dagelijks gedurende de
baduren aan het strand of in het Paviljoen
ter beschikking van die bad-gasten, die zijn
raad of hulp wensten in te roepen. Dat
een bad in zee soms een moeilijke stap was
blijkt uit het gedichtje
Ik? baden? Lieve Dokter, neen!
Dit waar'en moeite en tijd verloren.
Mij kan dat naar en kil geplas
Ook niet in 't allerminst bekoren.
En na enkele coupletten klaagt hij
verder:
Wat raad? Ziedaar me aan 't oeverstrand.
Vol vrees voor 't geen ik straks moet lijden.
Wie zal van 't vreeslijk element,
Wie zal mij van de zee bevrijden?
Maar tenslotte vermant hij zich:
'k Verhef mij dus tot heldenmoed,
En stort me op eenmaal in de golven!
Verder geeft de dichter nog een bad-raad
voor verliefden, die ook nu van pas kan
komen
O gij, wien een der schichten
Van 't boefjen heeft getroffen.
Een raad zij U gegeven:
Baad nimmer in de golven
der zee. die liefdeskweekster:
Gij rijst uit hare plassen
Verliefder dan tevoren!
Een gedicht dus met goede raad, maar
zonder rijmwoorden. Een manier van dich
ten die misschien was afgekeken van Bel
lamy. die soms opzettelijk rijmloze verzen
schreef om te tonen dat voor ware poëzie
rijm niet strikt noodzakelijk is. Het werk
van Jacobus Bellamy blijkt in de eerste helft
van de negentiende eeuw nog populair te
zijn. In de almanakken worden gedichten
van hem geplaatst en lovende gedichten
aan hem gewijd. Jacobus Bellamy was
bakkersknecht in Vlissingen. Door zijn dich
terlijke aanleg viel hij op en enkele ver
mogende burgers stelden hem in staat in
Utrecht theologie te studeren. Daar werd
hij al gauw het middelpunt van een kunst
lievende kring. Bellamy had vurige idealen
op literatuur gebied en hij kantte zich
fel tegen onechtheid en sentimenteel ge-
Portret van S. G. Nauta (Almanak 1837).
De dichter treurt niet om een bekoor
lijk, jong meisje, zoals men wellicht zou
denken, maar om een echt tortelduifje, dat
hij vanaf haar geboorte had verzorgd; hij
was erg gehecht aan huisdieren. De broos-
18