heid en kortstondigheid van het leven en het uitzicht op de eeuwigheid waren dik wijls de hoofdmotieven van zijn verzen. Hoewel hij altijd goed gezond was, heeft hij misschien zijn eigen vroege dood voor voeld. Toen hij achttien jaar oud was, werd zijn leven plotseling afgebroken, na een ziekte van twee dagen. Petronella Moens herdacht hem met een gevoelvolle lijkzang. Droef romantische poëzie, soms ontaar dend in huilerige smartlappen, komen we in vrijwel elke almanak tegen. We noemen een paar veelbelovende titels: Mijmerij eenes Ongelukkiger! op het zien eener afgestormde roos. Het Weesje. De beschamende kindervraag. De Arme Man in den Winter. De Ledige Stoel. De Vrome Ongelukkige Man bij Storm en Vloed. Het langste gedicht in dat genre vinden wc in de almanak van 1847. Het heet: „Anna of de Vadervloek", een smartelijk verhaal op rijm gezet door C. S. Adama van Scheltema, (niet te verwarren met de latere in 1877 geboren socialistische dichter C. S. Adama van Scheltema). Van de oudste Adama zijn ook lange gedichten naar bij belse onderwerpen gepubliceerd, die hij schreef in Borselc en Colijnsplaat. Schokkend en op verbolgen toon ge schreven door J. Was uit Waterlandkerkje, is het verhalende gedicht „Gruweldaad". Dit gebaseerd op een historisch misdrijf. In 1668 werd in Zeeuwsch-Vlaanderen in de buurt van het tegenwoordige dorpje Water landkerkje een afgelegen kerkgebouw tij dens de dienst overvallen door zes onbekend gebleven, zwaar bewapende schurken. Zij mishandelden en beroofden de dominee en de kerkgangers, verscheurden de bijbels en sloegen alles kort en klein. Voor de onver laten er met hun buit vandoor gingen, pleegden ze nog een laatste gruweldaad: Ze sneden de predikant een oor af. We citeren enkele dieptepunten: Nog is hun moordlust niet gekoeld: Men rukt den leeraar van 't gestoelt', En slaat hem wonde op wonde; Zijn bloed spat in het ronde; En sterven zinkt de vrome neer. Als martelaar voor zijnen Heer. thans gaart het rot den roof en buit. En schudt het volk de kleed'ren uit. En scheurt de heil'gen boeken Met hoongelach en vloeken; En pleegt nog cén verwenschte daad. Aleer 't den tempel Gods verlaat. O gruwelijk, barbaarsch bedrijf! Men snijdt een oor van 's leeraars lijf. En zweert bij 't bloedig teeken. Steeds Rome's kerk te wreken: En dreigt elk christen brand en moord, Die hier een ketterleeraar hoort. Een uitvoerig gedicht werd ook gewijd aan een ramp van meer recente datum: „Bij de beschouwing van den brand der Groote of St. Lieven Monsterkerk te Zie- rikzee, in den nacht van den 6 op den 7 October 3831" Geen loflied zal dan meer in gindse [muren galmen! Daar kraakt een schorre vlam. waar "t [statig orgel klonk Nu hoort men nimmermeer de [godgwijde psalmen Die Isrels vrome vorst aan 's Heeren [dienaar schonk. Enz., enz. Tot slot nog een zeer persoonlijke ont boezeming, deze keer niet in dichtvorm, maar als brief. Het is de brief van een Zuidbevelandse boerin aan haar zoon, die dient bij de Zeeuwse landelijke Schutterij, gedateerd: Sraskerke ('s Heer Abtskerke), den twel- lefden Juni 1834. De moeder beklaagt zich erover bij haar zoon, dat ze niets van hem hoort. Er wordt zelfs al rondverteld dat hij dood zou zijn. Ze schrijft: „Ik kan niet begriepe wat er an schilt da Je nie schrieft Kees, meije bewiest er deur da Je afestampt weinig om us dienkt, want al d'are Jongers schrieve nog is op zen tiet oe ze 't zo a stellen; Marien neve ei m'ezeit dat zen zeune de tidinge gestierd a, da Je Kapot was, mèr zoo lange as Jet zeilis nie schrieft, glook dat et mer leugens bin. want den eenen klist dat en den anderen weer wat aars: ik wou dat de Schutters mèr afedankt wiere, en da Je mèr tuus kon komme, want de groote daggelden komme noe uut". De moeder hoopt dat hij maar gauw thuis kan komen om geld in het laadje te bren gen, „want de Jonksjes kunne nog niks verdiene, en ze frete d'ooren van men oot". De vader deugt niet, is altijd aan de drank en brengt geen rooie cent in huis. Om aan geld te komen had hij laatst zelfs haar goed goed willen verkwanselen, maar daar had ze nog net op tijd een stokje voor kunnen steken. Nu wil hij zelfs de mooie spullen van de dochter verkopen, „en eit Wullemiene edreigt om der beugel- tasse en puntscheêe te verkopen, en assen dat doet dan is 't misje wel om te sturven". Wullemiene ging ieder jaar naar de Krui- ningse Markt, maar dat kan van 't jaar niet. want dat kost teveel geld. „Wullemiene eit alle Jèèr nog, zoo as Je weet, na de Kruiningse mart ewist, mer van 't Jèèr kan dat nie lokke, want zeit dat er nog al een duit anankt, om zo'n kurve mit krentebroot, dikke koeke, amme, drooge vis en kais klèèr te mèèken: noe is der vrieer Klais kwèèd, en eit Zèèterdag nie wizze vriee, en un Zondag nie wizze tuuswachten, en noe ek ezeit dat assen zokke streken opankt; dat Wullemiene em dan de deure mer mot gév- en dan kannen mooi een uul vange". Tenslotte schrijft ze nog dat de kleine Jaap in de sloot gevallen is toen hij kikkers wou vangen. „De kleine Jaep eit gistere in de dulve elege, omdat hi pujen wou vange: en ik ai pine in men oote, zoo stout bin de guus." Het merkwaardige is dat de intreurige gedichten door hun hoogdravend woordge bruik naar ons idee een komisch effect geven, terwijl de komisch aandoende ma nier van schrijven van de boerin juist het tragische van de brief nog eccentueert. Al met al zijn de oude Zeeuwsche Alma nakken verrukkelijke lectuur. Steeds vol ver rassingen, want lezen we daar in de Al manak van 1836? Het puntdicht: Jan las voor groot gehoor zijn lang [bewerkte zangen Vol treur'ge poëzij. De tranen vloeiden Klaas, die 't hoorde, langs de wangen. Zoo geeuwde hij. Liesbeth Dieleman. Illustraties beschikbaar gesteld door: Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied. Middelburg. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1974 | | pagina 19