Over turf en turfschippers
Inleiding
Uitsluitend de oudsten onder ons zullen
zich nog de tijd kunnen herinneren toen
turf een doodgewoon artikel was waarmee
de huizen werden verwarmd. De turfbak
naast de haard was in die tijd nog een nor
maal onderdeel van het huishouden, zoals
de kolenbak en later de kolenkit dat waren
in de tijd van de steenkolen.
De pittige geur die de rook van de turf
vuren alom verspreidde, hoorde als het
ware bij het dagelijks leven van onze voor
ouders. Turf werd vrijwel uitsluitend per
schip aangevoerd en zelfs tot in de twin
tiger jaren van onze eeuw waren er nog
streken en plaatsen die hun eigen turf
schippers hadden. Deze kocht de turf in
de vcenstreken, laadde zijn schip en bracht
de brandstof naar zijn vaste afnemers,
overal in den lande.
De turf werd tenslotte door de steen
kolen verdrongen, maar in tegenstelling
tot deze laatste delfstof, die reeds na be
trekkelijk korte tijd voor andere warmte
bronnen plaats moest maken, is turf als
warmtebron voor de mensheid eeuwenlang
van onschatbare waarde geweest.
Wie herinnert zich nog de winkeltjes,
waar, naast klompen, petroleum, kachel
hout enz. ook turven werden verkocht?
Destijds elf stukken harde turven voor één
dubbeltje.
Wellicht mag voor een verhaaltje over de
geschiedenis van de turfwinning, de negotie
en het gebruik ervan in het dagelijks leven
van weleer, nog wel enige belangstelling
worden verwacht.
Het ontstaan van de venen.
De lage kusten langs de Noordzee waren
destijds als het ware voorbeschikt tot veen-
vorming. Aan water was nooit gebrek, een
deels omdat de rivieren voor voldoende
water zorgden en anderdeels omdat de na
bijheid van de zee voldoende regenval waar
borgde. Hierdoor ontstond een weelderige
plantengroei, die met verschijnsels als bo
demdaling en stijgende grondwaterstanden
de meest gunstige faktoren vormden voor
een optimale veenvorming. Natuurlijk speel
de in dit ontwikkelingsproces ook de faktor
tijd een belangrijke rol. De soms vele meters
dikke veenlagen zijn namelijk gevormd ge
durende een tijdsbestek van duizenden
jaren.
In zijn voorgeschiedenis gaat de veen-
vorming terug tot in het zgn. atlanticum.
Toen omstreaks 5000 jaren voor de jaar
telling was het klimaat in onze streken
warm en vochtig. Onder deze omstandig
heden zijn vooral de hoogvenen sterk uit
gegroeid
De begrippen hoogvenen en laagvenen
verdienen een nadere toelichting.
Hoogvenen ontstonden op de hoger ge
legen zandgronden en wel op die plaatsen,
waar het water door de aanwezigheid van
ondoorlatende lagen in de ondergrond,
slecht kon wegzakken. Er ontstonden daar
voedselarme moerassen, waarin zich het
veenmos begon te ontwikkelen. Behalve
water, eiste deze mossoort weinig voedsel.
Bovendien bezat dit plantje de merkwaar
dige eigenschap dat het van onderaf
stierf, maar van boven weer uitgroeide.
Zodoende werd het veenpakket op de oude
zandlaag in de loop van de tijd steeds dik
ker. Omdat het boordevol met water zat,
bleef het hoogveen moerassig en dus on
begaanbaar. Eeuwenlang hebben de hoog
venen, die hoofdzakelijk langs onze ooste
lijke grenzen voorkwamen, vrijwel onover
komelijke natuurlijke hindernissen gevormd.
De laagvenen onstonden in de buurt van
de vroegere rivieren en beken. Overlast van
water was daar destijds een normaal ver
schijnsel, omdat er nog geen dijken waren,
die regelmatige overstromingen konden ver
hinderen. Zodoende ontstonden op die
plaatsen weelderige en ondoordringbare
bossen van eiken-, berken-, wilgen- of elzen
hout, afgewisseld door uitgestrekte vlakten,
begroeid met riet en zeggen. Deze moeras
gebieden breidden zich allengs verder uit.
Zodoende ontstond omstreeks de vroege
middeleeuwen enorme oppervlakten laag
veen. Op deze veen pakketten zetten zich in
latere jaren weer kleilagen af en waar
dat niet het geval was ontstonden op de
laagveengronden schrale graslanden.
De moernering in Zeeland.
Ook in deze streken vormden zich in de
loop der jaren meer of minder dikke veen-
pakketten, waarvan de bovenste dus de
jongste laag zich ongeveer 4000 a 5000
geleden begon te vormen. Deze veenvorming
zette zich voort tot ongeveer in de Ro
meinse tijd. Uit geologische onderzoekingen
is gebleken dat bijvoorbeeld op Walcheren
de onderste lagen van dit bovenste veen-
pakket bestaan uit rietveen, naar boven
overgaand in berkenveen, mosveen en hei
deveen. Over het algemeen noemt men dit
veen in Zeeland derrie, vroeger darinck.
Uitgestrekte veenkomplexen vond men op
Walcheren, het oude deel van Zuid-Beve
land. op Schouwen en in het oostelijk deel
van Zeeuws-Viaanderen.
Gezegend is het land,
waar het kind zijn moer verbrandt.
Niemand minder dan Joost van den
Vondel dichtte destijds deze regels. Hij on
derstreepte daarmee het belang van de turf
in zijn tijd, maar reeds vele eeuwen vroeger
werd in onze streken door de bewoners van
toen al derrie gestookt.
De Romeinse geschiedschrijver Plinius te
kende in zijn tijd reeds aan dat vissers in de
vroegste tijden een soort modder als brand
stof gebruikten. Waarmee ze hun voedsel
en hun verkleumde ledematen verwarmden.
Hij beschreef de periode van ongeveer 500
jaar vóór lot 500 jaar na het begin van de
jaartelling. Het heeft zeker tot het jaar 1000
geduurd dat in onze streken de bewoners
vrijwel uitsluitend derrie als brandstof ge
bruikten. Na de eerste bedijkingen begon er
ook hout te groeien. Aangenomen mag wor
den dat men toen, naast turf, ook met hout
is gaan stoken.
De verhandeling van derrie de zgn.
moernering begon in Zeeland omstreeks
de 18e eeuw. De gehele tijd van de middel
eeuwen door was deze moernering een be
langrijke bron van bestaan. Men groef het
veen uit de zgn. komgronden, nadat de
bovengelegen kleilaag opzij was gezet. Zo
dra het veen was uitgegraven, zetc men de
kleilaag weer terug. Er is in de loop der
jaren op veel plaatsen in onze provincie zo
intensief gemoerd, dat de derrie er nu vrij
wel verdwenen is. Reeds in 1477 verbood
Maria van Bourgondië voor Walcheren het
graven van derrie voor de bereiding van
zout. In 1515 heeft Karei de Vijfde voor de
gehele provincie het graven van derrie ver
boden. Gevaar voor de zeeweringen en be
derf van kultuurland waren zijn voornaam
ste motieven. Volgens latere stukken werd
het steken van turf voor eigen gebruik
echter weer toegestaan. Voor Walcheren
werd in 1599 nog bepaald, dat uitgemoerd
land binnen twee jaar geëffend moest zijn.
De korengrond moest er vervolgens regel
matig over gespreid worden op straffe van
20 schellingen en 4 grooten, te voldoen aan
de dijkgraaf en de gecommiteerde van de
Staten van Walcheren.
9