Poëzie uit de oude Almanak In „Zeeuwse Volkszang" houdt A. Ruijsch uit Vlissingen een gloedvolle toespraak tot de Schelde: De versmaat is voor de poëzij, wat een corset is voor de vrouwen. Zij beletten de vrije beweging, maar geven een net figuurtje.. Alm. 1836. Sinds het verschijnen van de Zeeuwsche Volks-almanak in 1836 kon ieder Zeeuw zijn poëtische zieleroerselen kwijt in het „mengelwerk". Ook het werk van niet- Zeeuwen was welkom, mits het aan Zee land gewijd was. Zo bieden de almanakken een bloemlezing van regionale dichtkunst uit die tijd. In het voorwoord van de Almanak van 1837 lezen we: „Ten aanzien van aan komende Zeeuwse beoefenaars der dicht kunde, die, onzes inziens, aanmoediging Waarover dichtte men zoal? Over alles wat romantische en bezielende gedachten opriep. Vooral heftige gevoelens, zowel diepe verachting als hoge verering, werden met animo op rijm gelucht. Geliefkoosde onderwerpen waren: Zeeland, het huiselijk leven, de natuur en de dood. Verder schreef men balladen, gelegenheids-, moralizerende- en religieuze gedichten. De gedichten over Zeeland stonden bol van chauvinisme. Zeeuwse helden, Zeeuwse deugden en het Zeeuwse land werden geest driftig bezongen. Vooral de dichteres Petro- nella Moens werd nimmer moede haar ge- verdienen, hebben wij geoordeeld ons in dit Jaarboekje meerdere ruimte te mogen veroorloven; zoodat de lezer het vooral aan dit denkbeeld toeschrijve, wanneer hij hier enkele stukjes aantreft, die zich mis schien niet verre boven het middelmatige verheffen. Trouwens ook in dit opzigt zal verscheidenheid zeker behagen, en men moet in ons geval zijn geweest, om te weten, hoe moeijelijk de keus somstijds is tusschen al of niet plaatsen". De voorzichtigheid van de samenstellers tegenover jonge dichters blijkt achteraf wat overdreven. Er is in die gedichten geen merk baar verschil tussen jong en oud talent. De jongen deden hun uiterste best te piepen zoals de ouden zongen en zij on derscheiden zich niet door geweldige ver nieuwingen. boorteland op te hemelen. Afgaande op haar gedichten zou men geloven dat het Zeeuwse volk in die tijd uit louter helden en engelen bestond: De edle Zeeuwen zijn reeds helden In hun levens morgenstond: Ja, de zoon erft van zijn vader Blanke trouw en vrijheidsmin; 't Wichtje, aan 's moeders boezem spelend, Zuigt reeds moed en godsvrucht in. Ja, de reinste zielenadel. Zeeland! siert uw roemvol kroost, Dat, tot 's levens laten avond. Om verraad noch ontrouw bloost. Uw aanblik kan weemoedig 't hart bezielen, Bij stormgehuil en dondrend golfgeklots, Uw schuimend nat breekt zwalpend op [de kielen, En stuit terug als voor een Alpenrots. 'k Zie 't rood, wit, blaauw in breede [banen wappren Op 't mastenbosch, in trouw en moed [zoo rijk: Er rolt een traanO, praalgraf [onzer dappren! O, Scheldestroom! vereeuwigd door [Van Speijk. Laten we deze woorden uit 1833 eens ver gelijken met het gedicht „Zeeuwse repor tage" van de eveneens uit Vlissingen af komstige Hans Verhage (geschreven voor jaar 1962): Zeeuwse reportage: Aktueel is de branding, en natuurlijk het bazalt, en geen teken van leven geeft de [passerende voetstap. Het zand heeft veel mensenkennis opgedaan, en 30.000 jaar herinnering vastgelegd: geen lamp die deze wiskunde wil lezen. Ornithologisch of lyrisch klapwiekt de [mens voorbij, schijngestalte van de maan uit zijn agenda; hem gaat geen licht op. Leggen we deze twee gedichten naast elkaar, dan blijkt het verschil zo hemels breed, dat het gedicht van Hans Verhage van een andere planeet afkomstig schijnt te zijn. Ironie over het menselijk bestaan als zodanig was de Zeeuwse dichteres van toen blijkbaar volkomen vreemd. De mens was het middelpunt; er waren twee soorten, goede en slechte. De slechterikken kregen zonder meer hun verdiende loon. En als de deugdzame soms onschuldig moest lijden, dan werd dat later in het hiernamaals weer goedgemaakt: En de deugd die u geleidde. Brengt u naar den hemel heen Daar zult ge steeds rozen plukken Voor de doornen hier beneên. Gelegenheidsgedichten waren zeer in trek. Meestal ging het over gebeurtenissen in de huiselijke of familiekring: In het album van P... vertrekkende naar Batavia Op Roosjes derde verjaardag Huwelijkszang voor een Zeekapitein Op de afbeelding mijner oudste dochter Vaarwel aan Lina Ter 25e verjaring mijner dochter. En niet te vergeten het fraaie lied: Bij Suze's twintigste jaardag op een gastmaal. Bevallig meisje, lieve Suze, Die heden twintig jaren telt! Vergun het minzaam, dat mijn Muze De wenschen van hart vermeldt! Enz. Je ziet de bevallige Suze voor je, terwijl ze als blozend middelpunt van het feest het prachtige gedicht aanhoort, dat haar toegezongen wordt. En wat zal het haar een plezer gedaan hebben dat het later ook nog in de almanak geplaatst werd, compleet met de muziek erbij, die van Andante naar Poco Allegretto jubelt! Een bijzonder humoristisch gedicht, maar zeker niet als zodanig bedoeld, is „Kunst gevoel", dat werd uitgesproken in de al gemene vergadering van een Kunst en We- MIJNER OUDSTE DOCHTER: SIA CORNELIA, DOOB MIJ GESCHILDERD. De grijze fabelleer in 't oud Egijpt geboren Moog beuzien dat Minery' de doclitor van Jupijn, Met hulp van Mulciber door 't lot was uitverkoren Van 's vaders zwanger hoofd de wondre vrucht te zijn Hier geldt de daad voor schijn; dit welgelijkend beeld Is't Godendom ten spijtuit 's vaders brein geteeld. Wissekei -he in ff ooi 'dbeveland. c. zwigtmah. O Uit de Almanak van 1863. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1974 | | pagina 17