ijzer in hei noorden zeldzaam geweest te
zijn.
In niet ontgonnen gebieden, zowel in
Drente als op de Veluwe, zijn op veel
plaatsen de oude akkers uit de ijzertijd
nog te herkennen. Luchtfotografie heeft
dergelijke akkertjes trouwens ook in Noord-
Brabant aangetoond. Ze waren erg klein,
hoogstens een of twee are groot en enigs
zins rechthoekig of ovaal van vorm. Ze
schijnen doorlopend bebouwd te zijn ge
weest, wat er op wijst dat het gebruik
van mest de boeren toen reeds bekend was.
Men onderscheidde akkers, omgeven door
een wal van aarde of steengruis en hoog-
akkers, omgeven door een greppel. De be
groeide wallen waren tegelijkertijd perceel
scheidingen en windbrekers. De plaatsen
waar heden nog iets van die oude toestand
zichtbaar gebleven is, worden momenteel
gelukkig in enkele monumenten beschermd.
In dit beeld van de akkerbouw is tot
de komst van de Romeinen weinig ver
andering gekomen.
Landbouw en veeteelt in het lage Nederland
Tot dusver hebben we het steeds gehad
over landbouw en veeteelt op de hoger
gelegen diluviale gronden in het oosten
van ons land. Dit verhaal zou echter niet
volledig zijn, als daarin het lage alluviale
gedeelte en met name Zeeland, niet be
trokken zou worden.
Er is om met onze provincie te be
ginnen van de eerste Zeeuwse boeren
bijzonder weinig bekend. Veel van hun
sporen werden door het zeewater uitgewist
of verdwenen onder sliblagen. Op Wal
cheren zijn hun vroegste sporen afkomstig
uit de late ijzertijd (omstreeks 300 jaar
voor Chr.). Bij Axel, Aardenburg en Haam
stede daarentegen zijn sporen gevonden,
afkomstig uit de steentijd.
De toenmalige bewoners lieten niet veel
meer na dan wat scherven van gebruiks
voorwerpen en wat beenderen van hun
huisdieren (schaap, rund en varken). Het
valt zelfs niet meer na te gaan of ze
werkelijk de landbouw beoefend hebben.
Wc weten alleen dat er mensen gewoond
hebben, meer niet. Ook over hun herkomst
en kuituur tast men in het duister.
Dit gemis aan gegevens geldt evenzeer
voor andere streken van laag Nederland.
Wel is bekend dat reeds in een vroeg sta
dium mensen woonden op de strandwallen
langs de kust, terwijl men omstreeks 2000
jaar voor Chr. reeds mensen aantrof op
de kreekruggen in de veengebieden.
Duidelijke sporen van agrarische aktivi-
teit in laag Nederland zijn gevonden in
West-Friesland. Groningen en Friesland.
In West-Friesland o.a. bij Hoogwoud
trof men bij het afgraven van grafheuvels
duidelijke ploegsporen aan die gedateerd
worden op 1600 voor Chr.
Afgravingen van terpen in Groningen en
Friesland onthulden eveneens geheimen over
het leven in die alluviale gewesten om
streeks 500 voor Chr. De vloed overstroom
de toen het onbedijkte land nog niet. Toen
kort daarna de zeespiegel begon te stijgen,
werden de terpen aangelegd.
De sporen die na het afgraven van
terpen gevonden werden, wezen uit dat
daar destijds welvarende veehouders ge
woond moeten hebben. Door rekonstruktie
is gebleken, dat zij beschikten over grote
huizen, die in een aantal vakken verdeeld
waren. Voor wir.terberging was er min
stens plaats voor 36 runderen, die 's zomers
op de kwelders graasden. In de stallen
stonden de runderen opgesteld ter weers
zijden van een middenpad.
Werktuigen en gewassen.
Bij gebrek aan nadere gegevens moet
van de veronderstelling worden uitgegaan,
dat onze eerste akkerbouwers zelfs niet
de meest primitieve middelen gebruikten
om de grond die ze voor de inzaai van
hun gewassen hadden uitgekozen zodanig
te behandelen, dat daardoor een eenvoudig
zaadbed kon ontstaan.
Ze zaaiden gewoon het zaad uit in de
zachte en mogelijk nog warme as die was
achtergebleven nadat men in het oerbos het
hout had verbrand op de plaatsen waar de
akkertjes moesten komen.
Naarmate ze ervaring opdeden, ontston
den tenslotte de eerste werktuigen. Van
toen af kreeg de grond een simpele voor
bewerking. We moeten ons van die eerste
werktuigen geen al te grote voorstelling
maken. Naar het schijnt heeft men tot
in de late steentijd de grond bewerkt met
hak en graafstok. Omstreeks 1950 jaar
voor Chr. kwam het zgn. eergetouw in
gebruik.
Dat was een soort ploeg die echter alleen
de grond scheurde, maar niet keerde. Het
begrip ploeg moet in dit verband dus wel
met een korreltje zout genomen worden.
Het" betrokken werktuig was nl. niet meer
dan een van nature gevorkte tak die door
een of twee runderen getrokken werd.
Vermoedelijk werd de akker kris-kras
geploegd. Enkele van deze eergetouwen zijn
in het veen bewaard gebleven. In de loop
van de tijd zijn ze uiteraard wel wat ver
beterd, vooral door toepassing van ijzer.
Daardoor bleek men tenslotte in staat om
met een eergetouw een geul los te woelen
ter breedte van ongeveer dertig centimeter.
In West-Friesland heeft men na het
afgraven van grafheuvels in de ondergrond
ploegspoeren gevonden, die zo recht waren
dat ze alleen maar afkomstig kunnen zijn
van een door dieren getrokken werktuig.
Men kon deze sporen dateren op circa
1600 jaar voor Chr.
Voor het oogsten beschikte men al vroeg
over stenen sikkels, die naderhand door
metalen exemplaren werden vervangen.
Uit de aard der zaak moeten we ons ook
over de gebezigde gewassen geen al te grote
voorstelling maken. Oorspronkelijk won men
zaad uit wilde planten. Veredeling was bij
onze verre voorouders nog een onbekend
begrip, lïit verkoolde graankorrels die ge
vonden zijn, zomede uit afdrukken van
graankorrels die men in aardewerk vond.
weten we echter wel wat van de door hen
gebruikte graansoorten af. De oudste tarwe-
soorten zijn eenkoorn en emmer. Verder
kende men al vroeg bedekte en naakt-
zadige gerst.
Reeds in de niidden-steentijd verbouwde
men ook vlas. Men gebruikte de vezel
voor kleding en uit de zaden won men olie.
De gewone tarwe kwam eerst in de late
steentijd voor. Gerst kende men in de
bronstijd en bonen in de ijzertijd. Daarmee
was dan de gewassenkeuze althans voor
zover de prehistorie betreft bepaald.
De prille kennis van landbouw en vee
teelt die de prehistorische boeren hadden
verworven ontwaakte eerst goed, nadat de
Romeinen zich met geweld een doortocht
naar het westen hadden gebaand. Men
leerde toen ook de keerploeg kennen, maar
dat was na 57 vóór Chr. Toen was echter
de prehistorie verleden tijd geworden.
Informatiebronnen.
H. P. H. Jansen: Geschiedenis van de lage
landen in jaartallen.
W. Jappe Alberts en C. Fehrmann: Ge
ïllustreerde geschiedenis van Nederland.
J. Butler: Nederland in de bronstijd.
L. Louwe-Kooijmans en P. Stuart: Prehis
torie en vroegste geschiedenis van ons land.
W. Jappe Alberts en H. P. H. Jansen: Wel
vaart in wording.
M. van Empel en H. Pieters: Zeeland door
de eeuwen heen.
F. Behn: Uit de Europese prehistorie.
J. P. van den Broecke.
Interieur Oudheidskamer Bruinisse. Foto: Johan Berrevoets, Zierikzee.
11