Landbouw en veeteelt in de
prehistorie
Inleiding.
Landbouw en veeteelt zijn begrippen
waar we, zeker op het platteland, al van
kindsbeen af met vertrouwd zijn geraakt.
De wetenschappelijke agrarische ontwik
keling, de mechanisering, de waterbeheer
sing en vooral ook het vakmanschap van
onze boeren zijn vandaag de dag even zoveel
waarborgen geworden voor optimale kwa
liteiten en opbrengsten.
Door de eeuwen heen is er echter één
ongewisse faktor gebleven, die zowel op
brengst als kwaliteit in nadelige zin kan
beïnvloeden, nl. het weer. Ofschoon normaal
gesproken ons klimaat gunstig is voor land
bouw en veeteelt, kan het desondanks toch
voorkomen dat de weergoden het laten
afweten en dat te veel regen dan wel te
grote droogte of koude ernstige belemme
ringen vormen voor een gunstig resultaat.
Bij onze kwetsbare voorouders uit de
prehistorie zullen de tegenslagen die het
weer hen eveneens bij tijd en wijle moet
hebben bezorgd, nog veel harder zijn aan
gekomen. Zij immers stonden nog aan de
wieg van landbouw en veeteelt en on
willekeurig komt daarbij de vraag naar
voren: wat zijn we in de loop der jaren
van die eerste agrariërs te weten gekomen?
Daarom zullen we in het kort nagaan wat
onze wetenschapsmensen tot dusver heb
ben ontrafeld over het prilste begin en
de verdere ontwikkeling van landbouw en
veeteelt in de dageraad van de tijd.
De prehistorie.
De prehistorie is dat gedeelte uit de
geschiedenis, waaruit geen schriftelijke ge
gevens tot onze beschikking staan. Alle
kennis uit die tijd is verkregen door be
studering van de voorwerpen die door
systematische opgravingen zijn verkregen.
De geschreven historie van ons land begint
eerst enkele jaren vóór Chr., toen het
door de Romeinen werd bezet. Van toen
af hebben hun geschiedschrijvers de be
langrijkste gebeurtenissen op schrift vast
gelegd.
Alle gegevens die ons uit de prehistorie
over landbouw en veeteelt bekend zijn ge
worden zijn verkregen door laagsgewijs on
derzoek van de bodem, gekombineerd met
stuifmeelonderzoek en radio-koolstofdate-
ring. Daaruit heeft men zich een beeld
kunnen vormen van het prehistorische land
schap en van de levenswijze van de mensen
uit dat landschap.
Beginnend in de ijstijd zullen we achter
eenvolgens nagaan hoe de ontwikkeling zich
voltrok in de steentijden, de bronstijd en
de ijzertijd.
Van het einde van de ijstijd tot de midden-
steentij d.
Er is een tijd geweest dat onze streken
het aanzien hadden van een landschap,
zoals dat tegenwoordig nog in de buurt
van de poolstreken is te vinden. Ons land
was toen bedekt met toendra-vlaktes, waar
op rendieren en ander poolwild leefden.
Aan deze ijstijd moet een einde zijn geko
men omstreeks 14.000 jaar voor Chr. Of
schoon dit proces vele eeuwen duurde, ant
s'ond tenslotte als gevolg van de ingetreden
klimaatsverandering een nieuw evenwicht
tussen zee en land.
Met het milder worden van het klimaat
ontwikkelde zich op de toendra's geleidelijk
meer begroeiing, die zich tenslotte zodanig
uitbreidde dat een rijke kruidenvegetatie
ontstond.
Op hun jaarlijkse trek vonden de ren
dieren er overvloedige hoeveelheden voedsel.
De eerste mensen moeten zich in onze
streken hebben vertoond tussen de jaren
14000 en 10000 jaar voor Chr. Vermoedelijk
leefden ze hier slechts gedurende de zomer
maanden en trokken ze zich 's winters
in verband met de koude verder naar het
zuiden terug.
Ze moeten grotendeels van de rendieren
afhankelijk zijn geweest en deelden met
deze dieren hun zwervend bestaan. De ren
dieren leverden feitelijk alles wat ze nodig
hadden. In het noorden en oosten van ons
land heeft men van deze rendierjagers
voorwerpen gevonden, die zowel van steen
als van rendiergewei, been en ivoor waren
gemaakt. De periode waarin ze hier geleefd
hebben noemt men de vroege steentijd.
Ondanks het milder worden van de
temperatuur was het klimaat hier om
streeks 10000 jaar voor Chr. toch nog bar
en koud. De oever van de Noordzee lag
in die tijd nog ongeveer op de plaats, waar
we nu de Doggersbank aantreffen. Naar
mate echter het landijs verder wegsmolt,
steeg als gevolg daarvan ook het water
niveau en begonnen de Noordzeekusten
geleidelijk en in grote trekken hun tegen
woordige vormen aan te nemen.
Omstreeks 8300 jaar voor Chr. was de
temperatuur inmiddels al zover gestegen,
dat de rendieren het wat te warm begonnen
te vinden. Hun kudden verlieten zodoende
onze streken en trokken zich in de loop
van de tijd steeds verder naar het noorden
terug. Door dit proces stonden onze eerste
menselijke bewoners voor de keus om met
de rendieren mee te trekken, dan wel om
hier te blijven en zich bij de gewijzigde
omstandigheden aan te passen. Naar het
schijnt besloot een deel van hen inderdaad
tot dit laatste.
Inmiddels was ons land begroeid geraakt
met dennen en diverse loofhoutsoorten.
De jacht op vogels en op klein wild ver
schafte de bewoners nieuwe bestaansmo
gelijkheden.
Óok wilde knollen en vruchten brachten
wat verscheidenheid in hun dagelijks voed
sel.
Archeologisch bezien was omstreeks
10000 jaar voor Chr. de vroege steentijd
voorbij en was het tijdperk van de midden-
steentijd aangebroken.
Landbouw en veeteelt in opmars.
Reeds omstreeks 9000 jaar voor Chr.
kwamen landbouw en veeteelt voor het
eerst tot ontwikkeling en wel in het midden
oosten. Onze agrariërs hebben dus wel
een zeer oud beroep. Economisch gezien
mede tegen de achtergrond van die
vroege tijd betekende het een geweldige
vooruitgang. Een langzame ontwikkeling
tot boerendorpen ging ermee gepaard. Deze
ontwikkeling speelde zich af in een periode
die gelegen moet hebben tussen plm.
9000 jaar en plm. 7000 jaar voor Chr.
De eerste sporen van veeteelt ontstonden
na het temmen van geiten en ander wild
vee.
Op de een of andere wijze verbreidde
de nieuwe ekonomie zich naar zuidoost
Europa. Omstreeks 4500 jaar voor Chr.
werd vanuit Hongarije geheel centraal
Europa in betrekkelijk korte tijd door land
bouwers-immigranten gekoloniseerd.
Inmiddels hadden zich achter de duinen
en strandwallen langs onze kusten uitge
strekte veen- en moerasgebieden gevormd,
waardoor ook daar permanente bewoning
van bepaalde gedeelten mogelijk was ge
worden.
Aan de wieg van agrarisch Nederland.
We draven door de tijd. Het was om
streeks 4500 jaar voor Chr. dat de geboorte
van agrarisch Nederland stond tc gebeuren.
De eerste landbouwers die ons land ooit
gekend heeft, kwamen uit het oosten en
vestigden zich omtrent die tijd op de löss-
gronden in Limburg aan de rechteroever
van de Maas. Ze hadden deze gronden blijk
baar met zorg uitgekozen, omdat er ver
moedelijk weinig boomgroei was en omdat
ze nog niet over meststoffen en ploegen
beschikten. Zandgronden gaven zonder be
mesting vrijwel geen opbrengst en voor
kleigronden waren werktuigen nodig, die
de eerste boeren nog niet kenden.
Naar de primitieve versieringen op hun
vaatwerk staan onze eerste landbouwers
bij de oudheidkundigen bekend als ,,band-
keramikers." Naast akkerbouw moeten ze
ook veeteelt beoefend hebben. Men beweert
dat ze reeds runderen, varkens, schapen en
geiten hielden. Daarnaast verbouwden zij
9