terug en ijzeren schepen sloegen nadat
ze gestrand waren niet uit elkaar. Wel
zakten ze vrij snel in het zand weg. Betere
navigatiemiddelen en het gebruik van me
chanische voortstuwingsmiddelen werkten
er toe mee, dat steeds minder schepen op
de banken verdaagden.
Voor de Kloosters viel er dus aan ge
strande schepen steeds minder te verdienen
en omdat er desondanks toch brood op de
plank moest komen, zochten ze andere in
komstenbronnen. Hun persoonlijke vrijheid
wensten ze echter onder geen beding prijs
te geven.
Onlangs kreeg ik van een familielid nog
twee foto's in bruikleen, die in dit slot
artikel opgenomen konden worden. Het zijn
Marinus en Nelis van der Klooster, beide
op reeds gevorderde leeftijd. Van deze twee
zonen van stamvader Jacob, valt de gelij
kenis op.
Marinus (bij het witte tafeltje) is als oud-
schipper van de reddingboot getooid met
een indrukwekkend aantal medailles. Hij
was invalide en liep noodgedwongen met
een stok.
Ofschoon hij ook andere bezigheden had,
was Nelis op de reddingboot evenmin een
onbekende, getuige de beide medailles voor
betoonde moed.
De Kloosters als manusjes van alles.
Als men bij oudere bewoners van de
Westhoek naar de Kloosters informeert,
weet men van hen steevast te vertellen,
dat ze allemaal „een gat in den diek laege".
Dat is dan ook vrijwel het enige wat men
nog van hen weet. Deze uitspraak zou de
indruk kunnen wekken, dat de Kloosters
van Burghsluis liever lui dan moe waren.
Na alles wat ik van hen aan de weet ben
gekomen, geloof ik daar niet in. Als er in
hun speciale beroep niets te doen viel, lagen
ze in de zomer inderdaad veel aan de dijk.
Ze liepen dan hun vrouwen niet in de weg
en genoten ongetwijfeld van zon en zomer.
In het gareel lopen lag niet in hun aard,
maar zodra er voor hen werk aan de winkel
was, kenden ze uur noch tijd. Maar er „zat"
nu eenmaal niet iedere dag een schip op
de banken en zeker niet in de zomer.
Van de zonen van Jacob van der Klooster
was, zoals gezegd, Andries de enige zoon
die een vaste baan had. Zijn kleinzoon is
thans nog verbonden aan de vuurtoren van
Ouddorp. Naast zijn werk voor de bergings
maatschappij, bediende zoon Nelis tevens
het havenlicht en de seinpaal van de storm-
waarschuwingsdienst.
Zoon Dirk was een buitenbeentje, want
die werkte nog wel eens in loondienst bij
een boer. Het feit dat hij getrouwd was
met Maria Timmerman (Mie van Jan van
Teun), de dochter van een kleine boer,
geeft tevens de verklaring voor deze bui-
tennissigheid. Zijn bijnaam was dan ook
„baes Piet".
Ook de zonen van Dirk van der Klooster
(den Witten), Marien en Dirk, waren echte
vrijbuiters die van geen baas wilden weten.
Als het slap was met de strandingen en
het thuis ging knijpen, gingen de Kloosters
achter de zeehonden aan. Het meeste geld
brachten ze levend op. Ze werden met net
ten gevangen en verkocht aan dierentuinen.
De zeehonden die niet levend verkocht kon
den worden, werden geslacht. Uit het spek
werd traan gekookt die werd verkocht voor
de zeepfabrikage. Die traankokerij verspreid
de op het Sluusje een enorme stank, maar
ja, de Kloosters moesten tenslotte ook leven.
Ze verkochten ook wel traan aan boeren,
die er de garelen van hun paarden mee
insmeerden.
Ook voor „pielstaertolie" kon men bij
de Kloosters terecht. Men gebruikte deze
olie tegen spieraandoeningen, spit, rheuma,
enz. Deze olie was afkomstig van de lever
van de pijlstaartrog.
Burghsluis was destijds vier vissersschepen
rijk, n.l. de blazer HS 1 van de gebroeders
Marien, Nelis en Dirk v. d. Klooster Jzn,
de hoogaars HS2 van C. v. d. Klooster, de
blazer HS 3 van M. v. d. Klooster Dzn en
de hengst HS 4 van D. v. d. Klooster Dzn.
Behalve op zeehonden, visten ze met hun
scheepjes ook wel op platvis. Als er in het
najaar geen werk meer was, vervoerden ze
er suikerbieten mee naar de suikerfabriek
van v. d. Linde in Bergen op Zoom. Voor
dat bietentransport kochten ze als dat
zo uitviel ook wel eens een oude houten
tjalk, die ze dan na de bietenkampagne
sloopten. Van het afkomende hout hielden
ze het komende voorjaar koopdag.
Gaarne wil ik de wijze waarop de Kloos
ters op allerlei manieren aan de kost wisten
te komen besluiten met het volgende koste
lijke avontuur.
Van huis uit waren het gelovige mensen
en trouwe kerkgangers. Op een zondagmor
gen in het jaar 1910 zaten ze in de kerk te
luisteren naar de preek, toen het ongeloof
lijke gebeurde. De kerkdeur werd plotseling
geopend en iemand schreeuwde zo maar
naar binnen: „der drieft een walvis nai de
kant."
Aan de devote aandacht van de aanwezige
Kloosters kwam een even snel als onver
wacht einde. Ze holden de kerk uit in de
richting van de Meeldijk, de predikant en
de rest van de gemeente wellicht in stomme
verbazing achter latend. Zo snel ze konden
liepen de Kloosters over de Meeldijk in de
richting van de haven, die enkele kilometers
zuidelijk van Burgh ligt. Of ze zich de tijd
gunden om andere kleren aan te trekken,
vermeldt de historie niet.
In ieder geval waren de blazer HS 3 en
de hoogaars HS 2 snel de haven uit en
bij de Punt kregen de Kloosters de vis te
pakken. Het bleek een dode blauwe vinvis
te zijn, die ongeveer 25 meter lang was.
Bij de Westbout werd het dier tegen de dijk
aangedrukt, maar wel zodanig, dat tussen
de dijk en de vis de blazer van Marien van
der Klooster lag.
Zodoende kregen de kijklustigen vanaf de
dijk niet zoveel van de vis te zien. Kijkers
waren er genoeg; van heinde en verre
stroomden ze toe. Voor een dubbeltje per
persoon mocht men op de blazer van Marien
naar het dode dier komen kijken. Men
mocht er dan zelfs over lopen. Het heeft