KRABBEN...
Nu de zeehengelarij meer in de belang
stelling komt en hand over hand gaat toe
nemen, is het plausibel, dat er ook over
het daarbij gebruikte aas gesproken wordt.
Bovendien zijn er vele gebruikers en gega
digden, dit iets meer over deze aasdiertjes
willen weten.
Naast zagers, zandspiering en zeepieren
worden vaak krabbetjes gebezigd en wel
speciaal krabbetjes in een bepaalde periode
van hun leven, van hun ontwikkeling. Dit
is juist het wetenswaardige!
Als schaaldier met een hard schild van
calciumcarbonaat, kalk, waaraan het zee
water zo rijk is, worden ze als lokaas door
welke vissen dan ook natuurlijk niet bij
zonder geambieerd. Bruikbaar zijn deze
krabben dus alleen in de tijden, dat ze
deze stevige pantsers niet bezitten. De spin-
krabbetjes hebben deze uitgesproken be
wapening niet, maar deze augustiners, zo
als men ze vaak noemt, zijn veel moeilijker
te bemachtigen in vergelijking met de ge
wone jonge krabben of zeker als zagers of
zandspiering. De meeste zeehengelaars zijn
in deze aangewezen op zeepieren, die op
al onze zandstranden in fabelachtige aan
tallen voorkomen: 50 exemplaren per m2
is heel normaal, waardoor het een simpele
zaak wordt om dit aas te verzamelen; te
meer daar hun ondergrondse holletjes mar
kant afgetekend zijn op de bodem door
hoopjes uitwerpselen of trechtertjes, waar de
ondergrond ook ijzeroxyde bevat.
Anders liggen de kaarten met de begeerde
jonge krabbetjes!
Omdat de ontwikkeling, de metamorfose,
en het levensprofiel van deze schaaldieren
zo bijzonder interessant is, wil ik hiervan
eens wat meer vertellen. Tk ga namelijk
van het standpunt uit, dat een hengelaar,
die dergelijk aas gebruikt, ook geïnteres
seerd zal zijn in het leven van zijn aas
diertjes. Zijn bedrijf, zijn bezigheid, is en
blijft immers sport en geen zakelijke in
stelling!
De meesten van ons kennen de strand-
krabben in hun natuurlijke verschijnings
vorm. zoals we ze in hun milieu ontmoeten
of roodgekookt gepresenteerd krijgen in
een of ander kermiskraampje. Als delica
tesse van het zuiverste zeebanket blijven
ze hier echter buiten beschouwing; we
zullen het dier slechts gaan volgen in zijn
natuurlijke levensloop met zijn metamor
fose, zijn vormverandering, tijdens zijn be
staan. Metamorfose is hier het juiste woord,
want in zijn opeenvolgende ontwikkelings-
vormen is het dier aanvankelijk niet zo
eenvoudig als krab te herkennen.
Met duizenden per moederdier worden de
zoëalarven in het dierlijke plankton van
de zee opgenomen, levend van plantaardig
detritus, met een verschijningsvorm, die niet
de minste vergelijking vertoont met onze
strandkrab. Uiterst kleine wezentjes, die
onder de microscoop slechts een grote kop
met eigenaardig gevormde aanhangseltjes
eraan en een zweepstaart te zien geven.
Tevens vallen de twee abnormaal grote
ogen op, wat er op wijst, dat het diertje
voornamelijk door middel van zijn gezichts
vermogen in zijn levensonderhoud moet
voorzien, wat neerkomt op plantaardige be
standdelen. Dit in tegenstelling tot zijn
later menu als imago.
Na ettelijke vervellingen vanwege het
groeiproces ontstaat een steeds meer ge
perfectioneerde vorm tot we daarin ten
slotte een klein krabbetje beginnen te ont
dekken. Maar ondertussen zijn er van de
miljoenen larven talloze ten slachtoffer ge
vallen aan jonge en oude vissen, vooral in
het begin van de ontwikkelingsfase, toen er
nog niet zoveel kalk in de huid was afgezet.
Met de meerdere kristallisatie van de
kalk krijgt de opperhuid nu een schaalachtig
aanzien; het achterlijf wordt onder het
borststuk geklapt en met de tien poten,
waarvan de twee voorste vervormd zijn
tot krachtige scharen, kuiert het kleine
krabbetje met de getijdewerking op de
bodem rond, nu op zoek naar dierlijke
prooi. Nu is het een echt schaaldier ge
worden!
Slechts in de laatste klasse van de sys
tematiek van het dierenrijk, die der ge
wervelde dieren, treffen we een inwendig
geraamte aan; een steun van binnen uit
voor de hele opbouw van het lichaam.
Onze krabben en kreeften, die onder de
geleedpotigen ressorteren, hebben in hun
versterkte, hun verkalkte huid een uitwen
dig geraamte, dat aan de buitenkant steun
en bescherming biedt aan het hele lichaam.
Ontegenzeggelijk een probaat en veilig om
hulsel, waarbinnen de tere en kwetsbare
lichaamsorganen een effectieve beschutting
vinden. Maarerg ongemakkelijk bij
de groei, het groter worden! Ons krabbetje,
dat echt krab geworden is, ondervindt dit
terdege!
Want na verloop van tijd moet er een
nieuw pak komen, wil het niet steeds in
de kinderschoenen blijven staan; het kalk-
pantser is absoluut onrekbaar en belet
iedere expansie. Het enige alternatief is
dus een nieuw „harnas". Maar daardoor zou
alle moeizaam verworven kalk, die juist
zo'n effectieve bescherming vormde, ver
loren gaan.
Hiervoor heeft de natuur een ingenieuze
oplossing!
Als de vervelling, of hier beter „verscha
ling". noodzakelijk wordt, gaat het bloed
de kalk in de chitinehuid oplossen en ver
voeren naar een speciale opslagplaats in
de omgeving van de maag. De nu poreus
geworden huid scheurt open tussen rug-
en buikschild en het krabbetje kruipt uit
het oude pantser te voorschijn met een
teer en zacht velletje. In deze periode is
het dier vanzelfsprekend bijzonder kwets
baar en daarom houdt het zich zo veel
mogelijk schuil onder stenen en andere dek
king. Nu is er kans om een flink stuk
te groeien en uit te dijen.
Juist in deze ontwikkelingsfase worden
ze gretig gezocht door de zeehengelaars
om als mals en uitstekend visaas te dienen.
Onder keien, aanspoelsel en tussen blaas
wieren wordt dan naarstig naar dit be
geerde lokaas gespeurd.
Natuurlijk wil het dier zich zo spoedig
mogelijk uit deze kwetsbare positie redden
en als voldoende uitgroei heeft plaats ge
had. wordt de opgeslagen kalk weer naar
de tere huid terug vervoerd, waar hij uit
kristalliseert en weer een stevig pantser
vormt, maar nu een maat groter dan het
vorige. Het dier kan weer enige tijd vooruit.
De grote ogen van de zoëa-larve zijn
ook ingrijpend gemetamorfoseerd. Het vol
wassen dier heeft veel kleinere, op steeltjes
staande ogen. Maar niettegenstaande deze
periscoop-inrichting, die op meer perfectie
zou wijzen, is het gezichtsvermogen niet
bijster goed.
Daarentegen is de reuk buitengewoon lijn
ontwikkeld. Het dier zoekt zijn prooi dan
ook voornamelijk op de reuk, wat men in
het water wellicht niet zou veronderstellen.
De reuksporen van een prooi, die zich ach
ter het dier bevindt, worden het eerst
waargenomen, wat niet zo eigenaardig
klinkt, als men weet, dat het ademwater
van achter het dier aangezogen wordt en
nadat het de kieuwen is gepasseerd bij
de mond de kieuwholte weer verlaat. Er
is dus een geregelde waterstroom van achter
naar voor.
Wat dit achter en voor betreft, moeten
we ons niet laten leiden door de richting,
waarin het dier zich doorgaans voortbe
weegt. De krab kan in alle richtingen
kruipen, maar de normale voortbewegings
gang is zijwaarts. Met hun acht poten
de scharen van het eerste paar ledematen
worden gewoonlijk opgeheven gehouden
marcheren de dieren dus dwars! Zo lopen
zij bij opkomende vloed het strand op en
met aflopend tij weer de zee in, ofschoon
vele de cbperiode doorbrengen tussen ste
nen, balken of andere verstevigingen van
onze zeeweringen.
De kalkharde schaal, waarvan we hier
boven een van de vele verwisselingen be
sproken hebben, heeft voor het dier nog
meer moeilijkheden dan alleen als handicap
bij het groeiproces. Zo levert die harde
huid ook problemen op bij de bevruchting
en dus voortplanting.
Krabben zijn van nature onverdraagzame
en vechtlustige rakkers, ook ten opzichte
van elkaar. Ze leiden dan ook een solitair
leven. Zelfs mannetjes en vrouwtjes dulden
zich niet in eikaars omgeving of gezel
schap. Hoe kan er dan van bevruchting
sprake zijn, vraagt men zich af? Ofschoon
er bij het vrouwtje wél copulatie-openingen
aangetroffen worden, zijn deze zo eng en
natuurlijk kalkhard, dat er geen copulatie
door een mannetje mogelijk is.
De enige liefdesperiode moet zich dan ook
bepalen, lot" de vervellingstijd. In die tijd
schijnt er zich dus ook een psychische ver
andering te voltrekken, want dan duldt het
vrouwtje plots wel een copulatie, die door
de weke lichaamsdelen nu ook kan plaats
hebben. Het sperma kan echter dan nog
geen dienst doen omdat er op dat moment
geen eieren aanwezig zijn. Het vrouwtje
heeft in die periode, dat er in haar lichaam
een her- en derwaarts transport plaats
vindt van kalk geen energie om eieren te
zetten. Het ontvangen sperma wordt be
waard in een speciaal zakje! Pas na de
totale vervellingsprocedure gaat het dier
eieren vormen, die zij zelf dus bevrucht.
Als deze het lichaam verlaten hebben,
draagt de moeder haar kostbaar bezit
enige tijd zorgvuldig met zich mee, veilig
opgeborgen tussen het omgeklapte achter
lijf en het kopborststuk. Als de duizenden
eitjes uitkomen, heeft het moederdier haar
taak volbracht en beginnen de zoëalarven
hun zelfstandig bestaan tussen de miljoenen
plankton-organismen op de zeebodem.
Ook andere lichaamsfunkties zijn gebon
den aan de vervellingsperiodc. Zo bijvoor
beeld het evenwichtsorgaan! Dit bestaat
uit een holte, waarin zich enige zandkor
reltjes bevinden, de zgn. evenwichtssteen-
tjes. Bij het" vervellen moet het dier er
zorgvuldig voor waken, dat voor het ver
harden van het nieuwe pantser hierin
nieuwe zandkorreltjes aanwezig zijn, wil
het dier in de komende levensperiode niet
alle evenwicht verloren zijn.
Zo is er veel interessante wetenswaar
digheid verbonden aan het eenvoudig aas
diertje, dat we aan onze zeeangel haken.
16