Toen de binnenvaartschepen nog zeilden
Inleiding.
Om te kunnen terugschakelen naar de
tijd toen de binnenvaartschepen nog zeil
den, dienen we de moderne stalen hard
lopers die vandaag de dag, gedreven door
hun vele paardekrachten, over onze binnen
wateren stuiven, een wijle te vergeten.
Laten we daarna in gedachten terugkeren
naar een plek langs één der Zeeuwse stro
men omstreeks het begin van de twintiger
jaren om de volgende stemmingsbeelden
op ons te laten inwerken.
Na de hete zomerdag brengt de avond
wat verkoeling. Het is nagenoeg hoog wa
ter. Rustig kabbelen de golfjes tegen de
oever. Nog profiterend van de laatste vloed-
stroom nadert vanuit het westen een geladen
tjalk. Zijn hoge zeilen lijken als uitgesneden
tegen de achtergrond van het verdwijnende
daglicht. Het toplicht dat de schipper in
middels gehesen heeft, twinkelt in de val
lende duisternis.
Het is een vredig tafereel. Rustig nadert
de tjalk de havenmond. Het blijkt een
flink exemplaar te zijn van Friese of Gro
ningse makelij. Zacht ruist het water langs
zwaard en roer. Zijn schoten kraken licht,
als een vleugje wind fok en zeil doet span
nen.
Als het schip de haven binnendraait, be
ginnen de zeilen te klapperen. De schipper
geeft de helmstok over aan zijn vrouw
en loopt door het gangboord naar voren.
Nadat hij fok en zeil heeft laten zakken,
boomt hij het schip verder de havenmond
in en meert hem tenslotte af aan het
remmingwerk. Inmiddels is de donker ge
vallen. Nadat het toplicht gestreken en
de lantaarn onder aan het want is beves
tigd, verdwijnen, nadat ook de zeilen zijn
geborgen, schipperke en schipper in de
roef en trekken de deurtjes achter zich
dicht. Morgen komt er weer een dag.
De volgende morgen ligt de tjalk binnen
de sluis afgemeerd tegen de kanaaloever.
Het weerbeeld blijkt totaal te zijn veran
derd. Vermoedelijk is de weeromslag het
gevolg van een onweersbui, die in de loop
van de nacht is losgebarsten. De tempe
ratuur is gedaald en een straffe zuidwester
houdt de vleugel in de masttop strak ge
spannen. De wind is ongunstig, zodat het
kanaal niet te bezeilen is. Mistroostig staat
de schipper aan dek in de luwte van de
roef. Hij wil zijn lading kwijt en er valt
niet aan te denken om zelf de 120-tons
tjalk te gaan trekken tegen deze harde
wind. De scheepsjager zal er daarom wel
aan te pas moeten komen.
De gehele dag blijft het koud en win
derig en zelfs met het vallen van de avond
komt daar geen verandering in. Driftig
storten de witgekuifde golven zich op de
steenglooiïng van de zeedijk. Desondanks
blijkt er toch nog scheepvaart te zijn.
Hoog op het water liggend komt een on
geladen tweemastklipper over stuurboord
aflaveren. De zeilen zijn niet gereefd en
het schip nadert op hoge snelheid de wal.
Het is een pracht gezicht. Alles staat strak
gespannen en een witte schuimstreep mar
keert zijn boeg. De knecht staat bij de
fokkeschoot.
Juist voor de havenmond gaat de twee
master door de wind. Blijkbaar ligt zijn
bestemming verderop. De zeilen klapperen,
de blokken van de schoten slaan. Voorop
houdt de knecht de fokkeschoot te loevert
vast tot de voorsteven voldoende is afge
vallen. Dan laat hij de schoot schieten.
Knarsend in zijn ketting komt het loef-
zwaard omhoog en zakt het zwaard aan
de lijkant. Dan staan stagfok, grootzeil
en bezaan weer strak gespannen. Zwaar
trekken ze aan de schoten. Licht overhel
lend komt de klipper op snelheid en onder
het laaghangend wolkendek lost zijn beeld
zich spoedig op in de vallende schemer.
Niet alleen de mensen aan de wal
konden genieten van de aanblik die een
zeilende vrachtvaarder hen bood. Wat kon
ook de rechtgeaarde schipper er zelf niet
van genieten als zijn mooi getuigde tjalk
of klipper in collegiale strijd andere sche
pen achter zich liet. Voor hem vormden
de geluiden van water, wind en want dan
één melodieus geheel.
Languit op zijn rug in het gangboord
liggend had hij in zijn jeugd al de bekoring
ondergaan van het wolkenspel in de hoge
luchten, terwijl het spatwater aan lij langs
hem heen stoof.
Tot in de twintiger jaren van onze
eeuw kon men op deze wijze de glorie
van de zeilende binnenvaartschepen wer
kelijk ondergaan. Daarna verdween hun
beeld langzaam maar zeker uit onze ge
zichtskring. Hun rol in dit ondermaanse
geraakte uitgespeeld.
In ons winderige landje, dat voorheen
over een nog veel grotere rijkdom aan
water beschikte dan thans, was de zeilende
vrachtvaarder reeds van oudsher een be
kende verschijning. De redenen lagen voor
de hand, de wind was vrijwel steeds aan
wezig en kostte niets. Bovendien verkeerden
destijds onze wegen voor zover ze er
al waren overwegend in zeer slechte
staat, zeker in herfst- en wintertijd. In
tegenstelling tot de waterwegen, maakten
rovers en andere zwervende schavuiten het
verkeer op de landwegen dikwijls zeer
onveilig.
Al die faktoren droegen ertoe bij dat de
zeilvaart voor het vervoeren van reizigers
en goederen reeds in een vroeg stadium
tot ontwikkeling kwam.
Al met al heeft het zelfs tot in de
eerste helft van deze eeuw geduurd, eer
andere vervoersmogelijkheden en andere
voortstuwingsmiddelen de zeilende vracht
vaarders van onze binnenwateren konden
verdrijven.
De aanleg van meer en betere wegen
Uitgave: Ploegsma, Amsterdam.
25