Knotwilg ook op Tholen zeldzame landschapsschoonheid In 1870 schreef bodemkundige Staring: „Het grote voordeel van deze hoog boven de grond afgeknotte wilgen is, dat men hakhout telen kan daar waar vee geweid wordt. Of het schilderachtige der landschappen wint bij die lange rijen afgeknotte bomen, is echter een vraag, waarop men van de landbouwer geen beantwoording kan vergen." Ruim een eeuw later denkt men anders dat Staring over de knotwilg in het landschap. Zo is de Stichting Natuur en Milieu te Amsterdam van mening, dat knotwilgen sterk bijdragen tot de schoonheid van het landschap. De stichting zou niets liever zien, dan dat alle landbouwers en beheerders van- wegen en waterlopen die zienswijze ondersteunen. Men moet echter constateren, dat het bestand aan knotwilgen gestaag is afgenomen, zowel in het zoetwatergebied van de grote rivieren of hun zij takken, als in het zoutere Zeeuwse kleigebied. Ook op Tholen is de knotwilg een schaarse schoonheid. Zoals met alles stijgt met de schaarste de waarde. Genoemde Amsterdamse Stichting heeft in brochure 5 „Natuur en milieu" speciale aandacht geschonken aan de knotwilg. De samenstellers komen tot de conclusie, dat indien niet snel wordt ingegrepen, er spoe dig geen knoten meer zijn. Men doet tegelijkertijd een eenvoudige remedie aan de hand tot behoud van de knotwilgen: Als ieder die knotwilgen op zijn land heeft, of deze „adopteert", jaar lijks een kwart van de bomen knot, dan onderhoudt en behoudt hij ze allemaal, zo luidt het advies om het uitstervenspro- bleem de wereld uit te helpen. Dan weet men echter ook meteen, dat daar juist de knoop zit. Die landbouwer is immers vanuit een praktisch oogpunt, laat staan vanuit het economisch vlak, niet zo gecharmeerd van dit landschapsschoon. Voor de meestal naastgelegen akkers zijn die wilgen ongewenste zonneschermen. Het bleef, in onderhoud bij het waterschap. Met een bestuur dat onder aanvoering van dijkgraaf H. van Gorsel het groen in het landschap lief is. Het groen en grillige ook van de knotwilg. Deze wat men kan noemen gemeenschaps instelling zal noch om economische, noch om technische noodzakelijkheid de knotwilg voor uitsterven moeten behoeden, maar zal waarschijnlijk bereid zijn daaraan wel iets te doen om der wille van het landschap zelf. Dat kan via een waterschap op basis van het gemeenschappelijk offer. Een bij de beperking als op Tholen aan knotwilgen voordeel dat men er vroeger nog kon uit halen, verzamelen van brandhout is lang uit de tijd. Het gebruiken van de wilgen voor het zogenaamde breien van de slootzijkanten om het inzakken te voorkomen, werd met het stijgen van het uurloon een evenmin verantwoorde remedie. Rest dus met vooral langs de slootkanten een niet zo gemak kelijk onderhoud, nog het landschapsschoon. Dat laatste moge een niet te kleineren motief zijn, oorzaak is dan wel dat de kans op onderhoud en daarmee knotwilg- bestendiging door particulieren niet zo groot is. Alleen wanneer dat onderhoud uit een meer gemeenschappelijke pot kan worden bekostigd, zijn de levenskansen groter. Bh' het waterschap. Op Tholen is wat er aan knotwilgen over- Niet alleen de knotwilg kan grillige vormen aannemen, maar ook andere boomsoorten, zoals dit fraaie afdrukje. waarschijnlijk ook geen onoverkomelijk offer. Het knotwilg-areaal beperkt zich immers, behoudens dan nog een verdwaalde enke ling, tot de toch wel fraaie rij langs de Hollareweg tussen Oud-Vossemeer en Sint Annaland en in een doodlopend wegje in de Razernijpolder onder Tholen. Knotwilgen groeien immers vooral op de klei langs het water. Ze zijn talrijk langs de rivieren, in de Betuwe, aan de sloten in het veenweidegebied van Holland, staan zelfs langs de Geul in Limburg en wat het Zeeuwse betreft, kan men ze nog vooral zien in Zeeuws-Vlaanderen. Verder naar het zuiden toe komen ze voor tot aan Normandië. Ook op Tholen is het knotwilgenbestand schaars, behalve dan in de Hollareweg bij Oud-Vossemeer. Het levert een aantrekkelijke, zomers zelfs bijzonder fraaie schakering op in het wijde polderlandschap. 30 Herplant na inundatie. De wilgen, die voor de inundatie aan de zuidzijde van de Hollareweg hebben ge staan, zijn de zoutdood gestorven, toen de zeesluizen in januari 1944 door de be zetter, of in opdracht daarvan, naar de verkeerde zijde werden opengehouden. Mogelijk dat men na de bevrijding nog te veel waarde hechtte aan het uit de knoten komend stookhout, of dat in die tijd de wilg als vlechtmateriaal nog wel volop economisch verantwoord was, feit is in elk geval, dat aan de Hollareweg op nieuw wilgen werden geplant, zij het dan nu aan de noordzijde van deze polderweg. Dit laatste om de zon zo min mogelijk in haar zegenrijk werk voor de akker te belemmeren. Mooi in het landschap. Wie wil beweren, dat het Hollarewegje met zijn rij knotwilgen geen fraai land schapsbeeld oplevert, heeft geen oog voor een aantrekkelijke schakering van het pol derland. Er zit nog wel het voordeeltje aan, dat de groei van waterplanten in de sloot wordt afgeremd, omdat de zon er minder goed bij kan. Dat houdt dus wat minder onder houd in van de sloot. Vooral in en op

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1975 | | pagina 30