De Zeeuw
Friedrich Boemke
oudere bomen ontwikkelt zich vaak een
kenmerkende begroeiing.
Vele mossoorten komen erop voor. Daar
tussen weer begroeiingen van uiterst fijne
algen. In de wilgepruiken groeit fluitekruid,
paardebloem, bitterzoet, brandnetel, hen-
nepnetel, dagkoekoeksbloem, stinkende
gouwe, wilgeroosje, grassen, meidoorn, roos,
berk en vloer. De knotwilg is bovendien
woonplaats voor vele vogelsoorten.
In de geschiedenis speelt de knotwilg
al vele eeuwen een rol van betekenis. Op
gravingen hebben aangetoond, dat de men
sen reeds vóór hel begin van onze jaar
telling gebruik hebben gemaakt van wilge
tenen. Zij bouwden hun huizen er mee en
vlochten er gebruiksvoorwerpen van. De
vraag bracht als vanzelf een toenemende
produktie mee.
Hoeveel (plaats)namen zijn er niet aan
de wilg ontleend? Het wilgenhout werd
en wordt echter steeds meer vervangen
door ander materiaal en daarom rest voor
de knotwilg nog slechts de landschapsver-
fraaiïng.
Feit is, dat de landschappelijke, biolo
gische en cultuurhistorische verscheidenheid
van het Nederlandse landschap zienderogen
achteruit gaat door het verdwijnen van
juist de kleine natuurelementen.
Daarom houden wat nog kan. Of ver
beteren. Hopelijk ook het heus niet over
vloedige knotwilgenbestand op Tholen. Een
ritje deze zomer over de Oud-Vossemeerse
Hollareweg zal ongetwijfeld aanleiding ge
ven die wens te onderstrepen.
G. Heijboer.
Bron: „De Knotwilg", uitgave van de
Stichting Natuur en Milieu te Amsterdam.
Friedrich Boemke is een Zeeuw,
ook al zou je dat niet zo zeggen.
Zijn naam doet wat Duits aan en
dat is ook wel zo:
„Mijn grootvader kwam uit Westphalen,
meneer. Hij ging naar Rotterdam.
En ook mijn vader woonde daar,
vanzelfsprekend!
Nou, in '40 kwamen de moffen.
Later moest ik naar Duitsland,
naar Hamburg en Berlijn.
Ik dacht: „krijg de kolere",
want ik-zelf wou daar niks
mee te maken hebben.
Maar ik moest daar in de bouw.
Ik deed er ook wel wat
in 't zwart, tabak en zo.
En een keer pakten ze me,
omdat ik geen Fahrschein had.
Die vent van de Gestapo haalde
m'n zakken leeg: bonnen en tabak.
Hij sloeg me in m'n smoel en
vroeg toen hoe ik heette.
Toen zei hij: „Du bist Deutsch"
en ik kon gaan.
Dit rot-oorlog ben ik goed
doorgerold, meneer: Veel
ellende en veel gelachen.
En Rotterdam hoeft ook niet meer.
Drukte, meneer, en stank.
Geef mij nou Zeeland maar,
waar ik al jaren woon, meneer",
zegt Friedrich Boemke,
een eerzaam ober in een
Zeeuws café. Daar noemen ze hem
„Freek", „Zeeuwse Freek
Joris van Hoedekenskerke.
31