hebben meegemaakt. De eerste Sasmeester was trouwens niemand minder dan de bekende mensenredder Frans Naerebout. Als zeeloods in Vlissingen kreeg hij vooral bekendheid door zijn tocht in 1798 naar de vrachtvaarder Woestduin. Onder zeer moeilijke omstandigheden redde hij 87 op varenden van het wrakgeslagen schip. Toen tijdens de Franse overheersing als gevolg van het kontinentale stelsel de zee handel en dus ook de scheepvaart vrijwel stil kwamen te liggen, werd hij als zeeloods ontslagen. In 1808 werd hij aangesteld als lichtwachter van het vuurlicht aan de slurf bij de mond van de Zandkreek (zie kaartje bii punt 2). Hij was verplicht bij het vuur licht te wonen in een houten keet, die te klein was voor zijn gezin. Zodoende was zijn vrouw genoodzaakt in Goes te gaan wonen en met een loon van 300,per jaar was dat zeker geen vetpot. Het was G. J. van den Bosch, de eerste direkteur van de Wilhelminapolder, die zich het lot van de familie Naerebout aan trok. Hij publiceerde artikelen en hield zelfs lezingen over de persoon van Frans Naerebout. Het was ook aan Van den Bosch te danken, dat Naerebout werd aangesteld als bode en opzichter van het dijksbestuur, tevens werd hij daarbij beheerder van de Herenkeet, waarvan hij een gedeelte met zijn gezin bewoonde. Tenslotte volgde zijn benoeming tot sluis- en havenmeester aan het Sas van Goes. Tevens werden zijn verdiensten erkend door zijn benoeming tot Broeder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Ook in de toe kenning van die onderscheiding had de heer Van den Bosch een belangrijk aandeel. Toen Frans Naerebout op 29 augustus 1818 overleed, werd hij in de Maria Mag- dalenakerk begraven en verloor de gemeente Goes zijn eerste sasmeester. Of hij ook in zijn funktie van sasmeester want zo was zijn titel veel vreugde heeft beleefd, mag betwijfeld worden. Door technische gebreken was de sluis meer buiten-, dan in gebruik. Bij zijn overlijden in 1818 waren de her stelwerkzaamheden aan de sluis nog in volle gang. Toen deze tenslotte op 18 augustus 1819 opnieuw in gebruik was gesteld, werd naar ik vermoed in datzelfde jaar Jan van Blitterswijk aangesteld als sasmeester. Van toen af zou die funktie gedurende een tijdsverloop van bijna honderdveertig jaar door leden uit het geslacht Van Blit terswijk worden vervuld. Jan van Blitterswijk werd in 1774 in Middelburg geboren. Aanvankelijk was hij schipper van beroep. Hij moet dus 45 jaar zijn geweest toen hij sasmeester werd. Hij overleed in Goes in 1850. Zijn zoon Gérard Corneille was hem omstreeks 1846 als sas meester opgevolgd, nadat hij van 1836 af reeds als sasknecht bij zijn vader had gewerkt. Gérard Corneille van Blitterswijk dankte zijn vreemde voornamen aan het feit dat hij in 1813 tijdens de Franse overheersing in Sas van Gent was geboren. In de ge boorte-akte, die eveneens in het Frans was opgesteld, staat van de vader vermeld „battelier de profession, resident a Goes." Vrij vertaald staat er dus „schipper van beroep, verblijf houdend in Goes." Vermoedelijk werd Gerard Corneille aan boord van het schip van zijn ouders ge boren. Voor de curiositeit volgt hierbij een afdruk van zijn inschrijving in het geboorteregister. Voor zover kan worden nagegaan, is Gérard Corneille van Blitterswijk sasmees ter gebleven tot zijn dood in 1885. Wie in die jaren sasknecht was, is me niet bekend. De schrijver J. Stamperius (1858—1936), die in Wilhelminadorp werd geboren, schreef in de tachtiger jaren van de vorige eeuw het boek: „De sasmeester en zijn pleegzoon". Het verhaal speelt zich af aan het Sas van Goes in de jaren dat Gérard Corneille van Blitterswijk er sasmeester was. De vertelling is echter niet historisch, zoals de schrijver in zijn voorwoord opmerkte. Wel beschrijft hij er de dijk val in die in de late avond van de 9e februari 1856 werkelijk plaats vond langs de dijk van de Oost-Bevelandpolder. Daarbij verdween de vuurbaak waarvan Van Blitterswijk tevens lichtwachter was in de diepte. Eenzelfde lot trof het huis waarin de toen malige sasknecht woonde. Hij kon zich met zijn vrouw te nauwernood in veiligheid stellen. Toen Gérard Corneille van Blitterswijk in 1885 overleed, volgde zijn zoon „Gerrit Cornelis" hem als sasmeester op. Voor die tijd was hij al enkele jaren assistent-sas- meester geweest. Hij was geboren in 1854. Naast sasmeester was ook hij tevens be last met het aansteken van het (petroleum) vuurlicht aan de Slurf bij de monding van de Zandkreek (zie kaartje bij punt 4). Ook bediende hij de seinpost van de stormwaar- schuwingsdienst en nam hij voor de rijks waterstaat dagelijks de hoog- en Iaagwa- terstanden op. Cornelis Dronkers was er in die jaren sasknecht. Hij doofde iedere morgen het petroleumlicht aan de Slurf. Gerrit Cornelis van Blitterswijk werd in 1919 als sasmeester gepensioneerd en opge volgd door zijn in 1892 geboren zoon Ja cobus Frederik Louis. De titel sasmeester was intussen gewijzigd in sluismeester. Veel mensen uit de omgeving zullen zich „Ko Blitterswijk" zeker nog herinneren. Toen hij in 1957 werd gepensioneerd, was hij nog ongehuwd. Met hem kwam zodoende een einde aan een tijdperk van bijna hon derdveertig jaren, waarin leden uit het ge slacht Van Blitterswijk onafgebroken de schutsluis aan het Sas van Goes hebben bediend. Zolang de binnenschippers nog overwe gend met zeilschepen voeren, kon ook een scheepsjager niet worden gemist. Bij on gunstige wind werden de schepen meestal door een paard naar Goes getrokken. Men noemde dat „jagen". De scheepsjager woon de in een schippersherberg bij de sluis. Daar kwamen de schippers vaak telefoneren. Ver der dronken ze tevens er een borreltje en pingelden dikwijls over de prijs van het jagen. Als de reis wat tegenzat zodat van de vrachtprijs niet al te veel overbleef, zagen ze zich daardoor ook wel genood zaakt hun schip zelf naar Goes te trekken. De herberg was nog een gezellig ouder wets gedoetje. Een lage langgerekte gelag kamer, met aan het ene uiteinde het groen geverfde toogje, waarachter de flessen met spiritualiën. Aan de andere kant stond de platte buiskachel. Langs de voorzijde van het huis stond een rij geschoren linden. Hetzelfde café staat er trouwens nog. Het werd echter „aangepast" en van de vroegere toestand is maar weinig overgebleven. Izaak Tailly, de scheepsjager van weleer, is reeds lang ter ziele. Opnieuw staan als het gemeente bestuur zijn zin krijgt ingrijpende wijzi gingen te verwachten in de scheepvaart verbinding van Goes met de Oosterschelde. Het is te hopen dat hun streven spoedig 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1975 | | pagina 18