kant. Hierlangs is aan de voorzijde een brede strook Rijsselse kant gezet die weer is voorzien van een randje echte kloskant met puntjes. Het oorijzer dat in de ondermuts wordt gedragen, heeft de oude Zeeuwse vorm met gouden plaatjes, de stukken of stikken, behouden. Van oorsprong waren de stukken wel kleiner. In andere delen van Zeeland ging men in de 18e eeuw over op krullen van verschillend model. In de beschrijving van de Kadzandse dracht zullen we zelfs zien dat het oorijzer helemaal is verdwenen. Het Zuid-Bcvelandse ijzer, hier wel het „kopstik" genoemd, bestaat uit een smalle beugel waarvan de benen ter hoogte van de slaap zijn voorzien van de van het hoofd afstaande gouden platen Oorspronkelijk stonden de stikken meer voorwaarts ge richt. Grappig genoeg blijkt dat mede uit het feit dat de huidige stikken nog steeds een gegraveerde versiering aan de achter zijde vertonen. De voorkant daarentegen wordt min of meer ontsierd door het aan gezette been. Wanneer de stikken inplaats van een hoek te maken in het verlengde van de benen komen te liggen, ziet men dat de aange brachte versiering wel degelijk funktioneel moet zijn geweest. De mode heeft het an ders gedikteerd en de versiering is met de verandering van stand van de stukken niet verdwenen en evenmin verplaatst. Bellen en stikken worden tegenwoordig niet meer aan de stukken gehangen. Hoewel de daar toe aanwezige gaatjes tot dusver wel ge handhaafd zijn. Boven de stikken worden de mutsspelden gestoken. De kroonspelden, ronde openge werkte gouden knoppen. Ook worden spel den met een barokparel gedragen. Spraken we van een verdwenen kleurig heid in de Zuid-Bevelandse dracht, ook sommige onderdelen zijn volkomen verdwe nen. Zoals het stiklief en het jak, dat in Zeeland de mantel wordt genoemd. Rond 1900 kwam het alleen nog bij bijzondere gelegenheden uit de kast. Gevolg hiervan was dat het mouwlief meer in het oog viel. Het oorspronkelijk op de mouwen voorkomend bandfluweel vinden we nu dan ook terug op het mouwlief. De beuken, die hier nog steeds weinig uitgesneden zijn. waren vroeger vaak van bonte sits en ook wel wit. Tot begin deze eeuw was de kralenversiering die nu nog bij de Katholieke dracht voorkomt algemeen. De driekante geplooide doek wordt aan de rugzijde boven het schort vastgespeld terwijl de punten aan de voorzijde onder de schort verdwijnen. De beuk blijft aan voor- en achterzijde zichtbaar. De bloedkoralen, vijf of zes, soms zelfs zeven snoeren, voorzien van een groot gouden slot, worden vrij los en aflopend gedragen. De onderste snoeren vallen over de beukrand. Het cantille slot met gegra veerde haak wordt in de nek gedragen. Op de koffie met zelfgebakken babbelaars bij onze gastvrouwen, de dames Bosman - de Bue, Bos - de Blauwe en Bos - Brouwer, kwamen we aan de weet dat het ook hier mode is beuk en doek van hetzelfde mate riaal en dessin te dragen. Vroeger gebruikte men voor de doek „broekedoek" dat kant en klaar in driehoekige vorm kon worden aangeschaft. Het plooien van de doek kost de dames niet meer dan een minuut of vijf. „Jong geleerd, oud gedaan". Droegen de Zuid-Bevelandsen ooit baaien en gestreepte greinen rokken in prachtige kleurstellingen en damasten keuzen met Foto: Johan Berrevoets, Zierikzee. 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1975 | | pagina 6