B
„ZEEUWSE KLEDERDRACHTEN
Walcheren
Een ontmoeting met een Walcherse in
klederdracht behoort gelukkig nog steeds
niet tot de zeldzaamheden. In de dorpjes,
op de markt in Middelburg, overal op het
Walcherse platteland treft men nog bonte
beuken en langettemutsen aan tussen de
jeans en mantelpakken.
Wel moet eerlijkheidshalve worden toe
gevoegd dat het ook hier de oudere gene
ratie is die nog in dracht gaat. Dan spreken
we bovendien nog van de vrouwendracht,
het traditioneel manskostuum komt slechts
sporadisch meer voor.
De Walcherse dracht is een typisch hoe
rendracht. Vroeger moet er plaatselijk nog
onderscheid te maken zijn geweest, maar
tegenwoordig merkt men daar weinig of
niets meer van. Wel heeft natuurlijk in
dit gebied de vissersbevolking van Arne-
muidcn haar eigen, al eerder besproken,
dracht.
Ook in de buurt van „stad", het Middel
burgs ambacht, waren na de tweede helft
van de vorige eeuw afwijkende details te
bespeuren. Bovendien was het hier mode
de kindermuts, een plooi- of buitmuts, ook
op oudere leeftijd door te dragen. Zodoende
ontstond een klederdracht apart, die ove
rigens vrijwel niet meer voorkomt.
Naast het doorbroken isolement en de
daaruit voortvloeiende verstedelijking van
de plattelandsbevolking, waren op Wal
cheren ook de inundatie van 1944 en de
overstroming 1953 debet aan een sterke
afname van de klederdrachttraditie.
Niet alleen qua grondvorm hebben ver
schillende klederdrachten veel gemeen. Ook
de ontwikkeling vertoont vaak punten van
overeenkomst.
Zo is de 18e eeuwse bonte kleurigheid
uit alle Zeeuwse drachten vrijwel verdwe
nen. Ook Walcheren kreeg van hetzelfde
laken een pak. Een boer in blauwe kuit
broek met gekleurde kousebandkwastjes,
een gebloemde hemdrok met zo'n dertig
gouden knoopjes en zilveren gespen op
z'n zondagse schoenen is tegenwoordig on
denkbaar.
Wie aan een Zeeuwse boer denkt, denkt
aan stemmig zwart. Er zit hoogstens wat
kleur in een halsstrop en het doordeweekse
blauwgestreepte boezeroen. Voor netjes is
dat boezeroen van zwarte stof met inge
weven glimmotiefjes. Aan de hals prijken
dan twee gouden braamknopen. Onder de
knopen wordt de halsdoek met een platte
knoop gesloten. Het goede pak bestaat uit
vest, jas en lange klepbroek.
Pas later kwamen de zilveren broekstuk
ken, meestal voorzien van het Nederlandse
wapen, in het zicht. Vroeger vielen die
onder de broekklep en het vest. De klep-
stikken waarmee de broek gesloten wordt,
waren daarentegen altijd zichtbaar.
Het haar werd als pagehaar gedragen,
zodat de gouden oorringen er net onderuit
kwamen. Een enkele oude boer houdt zich
ook nu nog hieraan. Het hoofd wordt ge
dekt met de afgeplatte ronde hoed. de
castorenhoed, of een kleine pet van zwart
laken met glimmende klep.
Het verdwijnen van kleur gaat ook op
voor de vrouwendracht. Al komt de Wal
cherse er met haar vaak vrolijk gebloemde
beuk nog niet zo bekaaid af.
Zo'n zeventig jaar geleden kwam de nu
nog gedragen zwartgebloemde kamgaren
rok in zwang. Greinen en baaien rokken
waren hieraan voorafgegaan en in de 18e
eeuw droeg men gebloemde damasten bo
venrokken. Is het aantal rokken thans
gereduceerd tot twee, hoogstens drie stuks,
in de vorige eeuw was het gewoonte er
Foto: Johan Berrevoets, Zierikzee.
een stuk of zeven, acht te dragen. Boven
dien werden toen de heupen nog extra ver
breed door aan een lijfje een met lapjes
of zaagsel gevulde rol mee te torsen.
Tegenwoordig maakt de Walcherse mode
het letterlijk en figuurlijk minder bont. Ook
het gekleurde schort verdween geleidelijk.
Voor netjes wordt tegenwoordig het doffe
zwarte schort gedragen, aan de achterzijde
voorzien van een zwart passement.
Door de week worden katoenen schorten
gedragen met ingeweven zwart-wit gestreep
te patronen. Ook blauwe strepen en zwart
wit geruite katoentjes komen voor.
Het jak heeft zich op Walcheren kunnen
handhaven. De Zeeuwse benaming is mantel
of mankei. Vroeger kwam de mankei in
allerlei kleuren en dessins voor. Het tegen
woordig jak is van Frans merinos.
De nu korte mouwen zijn evenals de
mouwen van de antieke jakken afgezet met
een brede band fluweel. Uit zuinigheids-
overwegingen werd destijds zo min mogelijk
verknipt aan een nieuwe lap stof. Als een
kledingstuk versleten was, werden de stuk
ken die minder te lijden hadden gehad
voor een ander doel gebruikt. De jakken-
maaksters op Walcheren worden nog steeds
voor het probleem gesteld uit een prak
tisch onversneden lap stof een goed zittend
mankei te creëren. Dat lukt overigens
wonderwel.
Alleen voor de halsopening wordt stof
weggeknipt. De schaar hanteert men ver-
5