Met eigen oog geschoten IV
(en met eigen neus geroken....)
een ontroerend versje bij zijn afscheid
van school (vermoedelijk de avondschool).
Het werd fraai met tekeningen versierd
en het prijkt nu in het archief van de
Braber-familie. Dit schreef Willem Lievens
Braber: „Meester, dit is mijn laatsten toon,
daarom schrijve ik nu zo schoon. Blieft gij
eens wat moois te geven, of het laast was
van mijn leeven. Dank Meester, ik u voor
al u leere, waar ik kom ik zal u eere."
De familie Braber komt uit Stad aan 't
Haringvliet. Vandaar dan ook de bekendheid
van de Dreisterse arts met de genealogie
op Flakkee. Alleen daar al heeft hij zo'n
driehonderd familiewapens gevonden, waar
van honderd van nog daar wonende families.
„Die genealogie wekt de belangstelling
voor de achtergronden", vertelt hij, „het
is de kapstok waaraan de historie hangt.
De mensen moeten levend voor je worden.
Je kent de namen en de data van geboorte,
trouwen en sterven en daar zoek je een
decor om heen. Of ze lid waren van polder
bestuur, kerkbestuur of een gilde bijvoor
beeld."
Kennis van de taal is ook belangrijk.
„Ik ken alle Zeeuwse woorden. Ik kan ze
alleen niet allemaal goed uitspreken. Vooral
Ze waren er weer, de kramsvogels en de
koperwieken, in de bosjes van de Schotsman.
Ontegenzeggelijk het onomstotelijke be
wijs dat de zomer voorgoed voorbij is. De
lange, hete zomer van 1975.
Herfst dus en nog een wonder dat na
al die droogte de bomen er nog zo groen
bijstaan.
Tijdens die zomerse hittegolven leek het
erop dat ze voortijdig al hun tooi zouden
verliezen, maar niets is minder waar.
„Wat zal de duindoorn er prachtig bij
staan en wat zullen de egelantier-bottels
blozen in de najaarszon" zeiden we „en nog
dieper de karmozijne trossen van de gel-
derse roos."
„Zullen we nog een keertje dan, voor
de winter begint?"
„Via Kamperland graag, want 'k wil wel
even direkt weten hoe m'n zeedistel op
de Schotsman er nu bijstaat."
De blauwe zeedistel ja, die tot deze zomer
nog ontbrak aan 't herbarium en gewoon
weg een „kick" gaf toen we 'm vonden de
afgelopen zomer.
In een blond, brenzerig duinkommetje,
goed verscholen tussen helm en zandhaver.
Op kleurenfoto vereeuwigd nu in vakantie
album 1975.
Op 4 meter afstand genomen in de „plat
op de buikhouding" zodat de wuivende
helmpluimen sierlijk afsteken tegen 't blauw
van de lucht, daarna van 2 meter afstand
en tenslotte van heel dichtbij.
Een onvervreembaar gelukschot die dag.
Heel voorzichtig "n bloemhoofdje afge
sneden om te drogen, zeegroen met violette
adertjes, en dan nog een paar stekelige
stengelblaadjes.
met Schouws heb ik moeite, misschien
omdat dat het meest op Flakkees lijkt."
De heer Braber is geen man, die zweverig
wordt wanneer hij iets belangrijks ontdekt.
In feite interesseren hem alleen de nuchtere
feiten, in ieder geval voelt hij niets voor
het romantiseren van het verleden. Wel
licht dan ook dat zijn duiken in de ge
schiedenis die sfeer van betrouwbaarheid
heeft, die hem tot een goed historiekenner
stempelt. Of hij liever historicus dan arts
was geworden? „Nee, ik zou dit nooit als
beroep willen hebben. Dan zou ik er waar
schijnlijk veel te veel in opgaan."
Er in opgaan doet hij nu ook buiten
zijn werkuren. Dat beaamt mevrouw Braber-
Vos, wier familiewapen naast het Braber-
wapen in de gang van het prachtige huis
in Dreischor hangt.
Een huis dat ook weer historie draagt
en waar de tuin charme ontleent aan een
druivekas, theehuis en ouderwetse moestuin
en kippenren. Als decor voor de geschie
denis-liefhebber Braber. Die ook uitstekend
biljart speelt. Maar dat zat er wel in!
Ineke van Loon.
Uit Dreischors Verleden: Uitgeverij Steen
gracht, Ring 15, Dreischor 18,50).
„Zullen we?" „Vooruit dan maar."
We strekten de benen na de lange rit,
op een draf de hondejongens achterna het
kleine duintje op, regelrecht op ons plekje
af. Uitgebloeid, vergeeld, maar't stond
er nog, met hier en daar, niet ver van de
moederplant hardgroene nieuwe scheuten.
We hebben ze een beetje toegedekt tegen
de harde oostenwind, helemaal overbodig
natuurlijk. „Tot de volgende zomer zullen
we hopen."
Daar was het dat we onze doortrekkers
en wintergasten weer zagen, de Kramsvogels
met hun lichtgrijze kop en stuit, hun kas
tanjebruine rug en zwarte staart, gezellig
samen met hun beste vrienden de wat
kleinere Koperwieken, meer gespikkelde on
derzijde, rode flanken en opvallende wenk-
brauwstreep.
De rijkgevarieerde beplanting van de
Schotsman zorgde wel voor een goedgevuld
luilekkerland. Bessen en bottels in alle
soorten hingen kleurig te geef in de zon.
Vooruit dan maar, ter afronding van
het fotovakantieboek 1975 ...klik-klik... de
duindoorn, de gelderse roos, de egelantier,
de duinroos, de vlier, noem maar op. Ze
staan er gekleurd op.
En de kleine weidekringzwam versierde
ons pad in halve cirkels toen we verder
gingen en de geschubde inktzwam stond
daar opeens groot en fors en heel heel gaaf
te pronken in een groepje bij elkaar. De
hoge hoeden ongeschonden over de steel,
een plekje goud op de kruin.
Leg ze vast, van boven, van opzij, van
rondomvoor een stil nagenieten bij de
open haard van de winter.
Om nog even bij de paddestoelen te blij
ven, de volgende dag zouden we in de
Veerse bosjes nog de witte kluifjeszwam
tegenkomen, evenals z'n zwarte soortge
noot, slechts voorkomend op vette grond.
Niet appetijtelijk, wel eetbaar mits goed
gekookt, met de breekbare holle en ge
aderde steel, de dunvliezige gelobde hoed,
verfrommeld als een blad papier. Herfst-
bloei; wonderen van de herfst.
Het rook er naar schimmel en vergaan,
naar ontbinding en verrotting, maar de
sterke hardgroene reuzebladschede van de
Bereklauw, veervormig samengesteld, strekte
zich alweer hoopvol uit boven al dat schijn
baar doodse.
Het was nog licht, toen we op onze
bestemming kwamen en tot onze grote
verwondering joegen die avond nog enkele
zwaluwen achter hun prooi aan langs de
waterkant. Zeker wel de laatsten geweest-
van 't seizoen, want toen we na een week
zelf ook weer afscheid namen van Zeeland,
waren ze weg.
Even kijken bij Fort Rammekes, daar
weten we de wilde kaardebol te staan,
misschien dat er nog zaadjes te vangen
zijn om mee te nemen naar de eigen tuin,
achter op de bosachtige heuvel, 't Zal wel
niet lukken op zandgrond. Nou ja, dan
alleen maar 't plezier van de jacht.
Gelijk even de laarzen aan om van de
gelegenheid gebruik te maken over de schor
ren te lopen naar de Westerschelde, vlakbij.
En daar was het dat we ons afwendden,
met twee vingers als knijpers op de neus...
riool, puur riool. Van Vlissingen? Wat
jammer nou.
Half oktober was het toen inmiddels ge
worden, maar de veldleeuwerik steeg nog
rechtstandig ten hemel en kon blijkbaar
niet genoeg krijgen van 't jubelen.
Vooral die ochtend toen we met de
pont vanaf Kruiningen naar Zeeuws-Vlaan-
deren overstaken en een kwartiertje wach
ten moesten voor we konden inschepen.
Natuurlijk even met de jongens de dijk op,
even de blik laten glijden over 't vlakke
Zeeuwse land, even genieten van de wijdheid
zonder silhouetten van flats aan de horizon,
even in de najaarszon staan en toch nog
leeuwerikken volgen met de ogen en 't
geluid van z'n gevederde keeltje diep in
drinken.
En 's avonds terug in 't donker met de
pont van Breskens naar Vlissingen.
Op 't buitendek natuurlijk de spaarzaam
verlichte schepen voorbij zien varen, vage
rompen en zonder de vlaggen meer te
herkennen, waarheen, waarheenOf la
gen ze voor anker en léék het alleen maar
dat ze voeren vanaf onze pont.
Uit de verte Vlissingen zien opdagen,
lichtjes, lichtjesniet hoog, niet im
posant. Geen Manhattan, maar een kneu
terig stukje eigen land en daarom misschien
zo dierbaar.
100-jarig bestaan van de werf De Schelde
en de feestelijke ingebruikname van een
spiksplinternieuw marinevaartuig, hadden
we gelezen in de krant.
Nu zagen we de contouren ervan, ver
licht, een bootje als met kinderhand ge
tekend.
Vlissingen, waar de grote zeeschepen
zó dicht langs de kust varen als nergens
in Europa.
Maar wie zal dat weten.
Een kleine stad in een klein land.
En klein land in een grote wereld.
Een kleine wereld in een groot heelal.
Een klein heelal in een groot universum.
Een klein universum in een groot super-
universum.
Zeeland kleinood.
Jammer van dat riool.
Soest, M.M.
18