Dynamiek en dijekagie
Winter
als een doortrekfunctie voor de Futen ver
vult. In de maanden april tot en met sep
tember worden er op het meer vrijwel
geen Futen aangetroffen.
De najaarstrek is van geringe betekenis.
Vanaf november verzamelen zich de over
winterende Futen op het Grevelingenmeer.
In begin januari 1972, 1973 en 1974
waren er respectievelijk 800, 1800 en 5100
Futen op het meer aanwezig. Vanaf eind
januari en gedurende de hele maand fe
bruari trekken grote aantallen in Futen
weg. Daarna nemen de aantallen in korte
tijd weer toe (voorjaarstrek) en worden ze
in grote geconcentreerde groepen aange
troffen. Vooral de voorjaarstrek verloopt
spectaculair.
De indruk bestaat dat in 1974/'75 de
voorjaarstrek zeer vroeg is ingezet waarbij
de doortrekkende vogels zich voegden bij
de overwinterende vogels.
De verspreiding over het bekken.
Steeds in oktober verschenen de eerste
grote aantallen Futen op het meer. In alle
jaren verspreidden ze zich in oktober
december gelijkmatig over alle ondiepe ge
bieden met diepten tot max. 2,50 meter
(fig. 2). Begin januari concentreerden de
Futen zich op verschillende plaatsen in
groepen (fig. 3). Flierna namen de aantallen
af (zie fig. 1).
In 1971/72, 1972/73, 1973/74 en 1974/
75 betroffen dit resp. ca. 300, 1400, 4500
en 1000 Futen. Wij vermoeden dat deze
Futen in groepen zijn weggetrokken naar
hun broedgebieden.
In alle jaren bleven er tussen de 500 en
800 individuen op het meer achter, doch
wel steeds in grote groepen. In de periode
daarna, februari en maart, namen de aan
tallen Futen weer sterk toe en werden ze
in één of twee steeds groter wordende
groepen aangetroffen. De grootste groepen
bestonden in 1971/72, 1972/73, 1973/74
en 1974/75 respectievelijk uil 2000, 3000,
1700 (meerdere groepen) en 7000 individuen.
Eind maart trekken vrijwel alle Futen
in een zeer korte periode weg. Er zijn geen
waarnemingen bekend van groepen trek
kende Futen. Wel is bekend dat de Futen
op de broedplaatsen in grotere en kleinere
groepen van 10500 exemplaren aankomen
(Leys en de Wilde 1971).
Voedsel.
Het zoute Grevelingenmeer blijkt in de
trektijd en winterperiode een grote aan
trekkingskracht op Futen uit te oefenen.
Het is reeds bekend dat Futen buiten het
broedseizoen vaak voorkomen op zoute en
brakke meren of in de kustwateren (Voous
1960, Bauer und Glutz 1966 en Leys en de
Wilde 1971).
Tot voor de afsluiting verbleven in het
deltagebied enkele honderden individuen
per jaar (Leys en de Wilde 1971). De grote
aantallen in het Grevelingenmeer na 1971
wijzen erop dat er veel voedsel beschikbaar
was. Uit de literatuur (Bauer und Glutz
1966) is bekend dat in een zout meer in
Denemarken Futen een maagvulling hadden
van voornamelijk Grondels Gobiidae, doch
ook zijn aangetroffen Flaring Clupea haren-
gus. Stekelbaarzen Gasterosteidae, Schelvis
Gadus aeglefinus, karperachtigen Cyprini-
dae, Crustacae, Polychaetae, Mollusa, In-
secta en plantenresten.
Het aandeel van de ongewervelde dieren
bedroeg hoogstens 25%.
Van drie Futen uit het Grevelingenmeer
zijn de maaginhouden onderzocht. Alle
exemplaren bevatten veren en zaden van
Zeegras Zostera sp. in de maag. Een exem
plaar bleek daarnaast één Haring Clupea
harengus en drie Sprotten Clupea sprattus
te bevatten.
In het Grevelingenmeer komen de vol
gende vissoorten voor (Steinmetz 1975) die
kwantitatief in aanmerking komen als prooi
dier voor Futen: Haring, Sprot, Koornaar-
vis Atherina sp.. Puitaal Zoarces viviparus,
Brakwatergrondel Pomatoschistus microps,
Dikkopje P. minutus en Driedoornige ste
kelbaars Gasterosteus aculeatus, Spiering
Osmerus eperlanus.
In de wintermaanden komen zeer grote
aantallen Sprot vermengd met een wisse
lend maar vrij klein percentage Haring
voor (med. Vaas), die via de schutsluis
in Bruinisse binnen zwemmen.
Aan de hand van het aantal vogeldagen
in 1971/72, 1972/73, 1973/74 en 1974/75
resp. ca. 88000, 182000, 341000 en 298000
en onder aanname van een dagelijkse vis-
consumptie van 200 gram per vogel (Bauer
und Glutz 1966) volgt, dat in deze jaren
respectievelijk 17,6; 36,4; 68,2 en 59,6 ton
vis is geconsumeerd.
Naar aanleiding van geruchten dat de
haringachtigen PCB's zouden bevatten zijn
3 Futen hierop onderzocht. PCB's bleken
noch in het hersenweefsel noch in het
lever- of vetweefsel aantoonbaar te zijn.
Discussie.
Welke populaties en welk deel daarvan
maken gebruik van het Grevelingenmeer?
Uit Leys en de Wilde 1970 kan worden
geconcludeerd dat het een deel van de
Nederlandse en Deense populaties betreft.
Mogelijk spelen ook delen van de Noord-
Duitse, Noorse en Zweedse populaties een
rol. De Noorse, Zweedse en Deense popu
laties omvatten bij elkaar ca. 5500 broed-
paren (Leys en de Wilde 1971).
De Nederlandse populatie omvat ca. 3500
broedparen (Leys en de Wilde 1971). Dit
is in totaal een voorjaarspopulatie van
9000 broedparen ofwel 18.000 vogels. Dit
zou betekenen dat 50% of meer van deze
populaties via het Grevelingenmeer vlie-
gen (fig. 1).
Welke invloed heeft het klimaat van de
afgelopen jaren gehad op de grootte van
de overwinteringspopulaties en het gedrag
van de Futen? De beschouwde winters zijn
alle te rangschikken onder de zachte win
ters. Het is niet uitgesloten dat in strengere
winters het gedrag van de Futen in het
Grevelingenmeer anders zal zijn dan tot
heden het geval was.
In hoeverre zal deze trend aan aantallen
Futen zich voortzetten? Hebben deze aan
tallen slechts een tijdelijk of een blijvend
karakter?
Conclusies.
1. Het Grevelingenmeer is na de afsluiting
voor de Futen functies gaan vervullen als
overwinterings- en (voorjaars)doortrekgebied
Wie een atlas doorbladert, komt al gauw
tot de ontdekking, dat er op deze wereld
maar weinig recht en regelmatig is. Zie
de grilligheid van het lijnenspel van het
stofroersel des eertcloots; de hoogtelijnen
en de dwarsdoorsneden van bergen en
dalen, de loop van rivieren en beken, de
kustlijnen, enz.
Het veelal ontbreken van rechte of vloei
ende lijnen wijst er cp, dat de lucht, het
2. Het aantal Futen dat van het Greve
lingenmeer gebruik maakt, neemt nog steeds
toe.
3. Het maximum getelde aantal op één
dag bedroeg 9700 individuen.
4. Dit aantal is een aanzienlijk deel
van de in West-Europa in aanmerking ko
mende populaties.
5. In het najaar komen de Futen op de
ondiepe gebieden verspreid over het gehele
bekken voor. Vanaf januari echter steeds
in vrij grote groepen op enkele plaatsen.
6. Het gebied ten noorden van de Stam
persplaat en tussen de Krabbelaarsbank en
de Punt zijn in de maanden januari tot
en met maart de belangrijkste gebieden.
Samenvatting.
Na de afsluiting van het Grevelingenmeer
in 1971 zijn hier 14-daagse vogeltellingen
gehouden waarbij gedurende de maanden
oktober t/m maart een steeds toenemend
aantal Futen werd aangetroffen. Het ma
ximum getelde aantal bedroeg 9700 exem
plaren. Van oktober t/m december komen
de Futen verspreid over het bekken voor.
In januari gaan ze zich concentreren in
groepen. Kort daarna trekt een deel weg.
Hierna nemen de Futen tot in maart weer
toe, doch zijn dan steeds geconcentreerd
in één of twee grote groepen. In maart
trekken de Futen dan in zeer korte tijd
vrijwel allemaal weg. Het aantal van 9700
Futen is een aanzienlijk deel van de in
West-Europa voorkomende aantallen.
Cor van Heugten.
In mijn warme witte huis
is een stil moment
aanwezig dat ik niet in
vriesvorm denk
mijn tevreden wintertuin
bloesemt zacht in
winterwoorden waar ik jou
steeds in vermeng en
als een golfslag die
verfrist
lees ik nu mijn oud
verhaal over lang gestorven
regen
alles ademt weer mijzelf
in dit warme winterhuis werd ik
weer opnieuw geboren en
ga open als een
bloem.
Johanna Kruit.
water en de bodem meestentijds niet een
parig bewegen volgens eenvoudige wiskun
dige formules, dat deze dynamiek veel in
gewikkelder van aard is. Het lijnenpatroon
verraadt als het ware het karakter van
het gebied. Het vormt het grafologisch
beeld van de dynamiek van de lucht, het
water en de bodem en hun onderlinge
samenhang; van een nagenoeg voorbije, dan
wel een nog aanwezige onrust, al naar