gelang het lijnenstelsel zich min of meer
snel wijzigt.
Vooral in de delta van Rijn, Maas en
Schelde is er onrust, zoals de vergelijking
laat zien van kaarten en van tekeningen,
of nog beter van de natuur zelf, van toen
en nu, van gisteren en vandaag, van een
minuut geleden en dit moment.
In dit deltagebied komen de bewegingen
van de lucht, het water en de bodem in
diverse variaties en onder wederzijdse be-
invloeding voor.
Er is de wind, die afhankelijk van de
jaargetijden uit verschillende richtingen en
met steeds weer andere snelheden waait.
Er is het water: uit het oosten het zoete
rivierwater met wisselende hoogten en
snelheden, uit het westen het zoute zee
water met de vertikale en de horizontale
getijbewegingen, de golven, de deining en
de turbulenties en uit de lucht de neerslag.
Er is de bodem, die verschillend is sa
mengesteld, maar toch in hoofdzaak bestaat
uit fijn, rondkorrelig en gelijkkorrelig zand
en daardoor snel reageert op de stromings
toestanden van de lucht en het water. Ver
plaatsing van de stroomgeulen tussen de
eilanden, bewegende zandgolven en dijk-,
oever- en plaatvallen zijn reacties op de
waterbewegingen.
Duinvorming en duinafslag en het uit
zakken van oevers zijn weer het gevolg
van het samengaan van wind en water.
En door de wijzigingen in de bodemligging
veranderen dan ook weer de waterbewe
gingen.
Een zekere ritme van de getijbewegingen
en daarmede het aanwezige dynamische
evenwicht van het water en de bodem
wordt verstoord door de wind, die langs
de kust en in de zee-armen opwaaiing,
dan wel afwaaiing van het water doet ont
staan. De mate van de op-, dan wel de
afwaaiing wordt niet alleen bepaald door
de windrichting en de windsterkte, maar
ook door de geografische ligging van het
deltagebied ten opzichte van de trechter
vormige Noordzee, namelijk in de mond
ervan. Zo wordt het water, afhankelijk
van de meteorologische omstandigheden
naar de trechtermond tussen Dover en
Calais opgestuwd, dan wel uit die mond
afgevoerd.
In het ergste geval treden door noord
westelijke luchtstromingen op de Noordzee,
samenvallend met springtij en hoge rivier-
afvoeren, zulke hoge waterstanden op, dat
de bedijkte, tussen hoog en laag water
gelegen landen worden overstroomd en tot
in lengte van jaren worden gelidtekend
met weer onregelmatige lijnen.
Naast de bodemveranderingen, die de
lucht- en de waterbewegingen teweeg bren
gen, kan dan nog de, niet zo gemakkelijk
waarneembare, relatieve bodemdaling ten
opzichte van de zeespiegel worden genoemd.
Deze relatieve daling wordt veroorzaakt
door een drietal omstandigheden: het in
klinken, dit is het kleiner worden van het
volume van het zand, het veen en de klei
in de bovenste aardlagen, de daling van
de aardrots eronder en de zeespiegelrijzing.
Indien men in zo'n dynamisch gebied
wil werken, wonen, lieven en loven, dan zal
de onrust met dijken en dammen buiten
de deur moeten worden gehouden.
Deze waterkeringen moeten weerstand
kunnen bieden aan het wisselend spel van
de lucht, het water en de bodem.
De dijken en de dammen kunnen echter
tijdens hun bouw en na hun voltooiing de
water- en de bodembewegingen zodanig
doen veranderen, dat zij er zelf schade van
ondervinden, dat hun voortbestaan erdoor
wordt bedreigd: door hogere stroomsnel-
heden van het water, door uitschuringen
van de bodem.
Het bouwen van een waterkering is daar
om niet in de eerste plaats een spectaculaire
bezigheid van zo maar met groot materieel
baggeren, zandspuiten en onder het uiten
van ruwe kreten stenen in het water smijten.
Dit bouwen is veeleer een schaakspel met
de natuur, waarbij elke zet zorgvuldig moet
worden overwogen. Het is het behoedzame
integratieproces van een nieuw en star
clement in de dynamische omgeving volgens
het recept, dat de West-Brabantse dijkgraat-
waterbouvvkundige Andries Vierlingh (1507-
1579) daarvoor eertijds heeft gegeven: „Sóó
moeten alle gaeten met soelicheijt, listicheijt
ende subtijlheijt gewonnen worden, oft an
ders stelt ghij het lant in groote sorge.
last ende perijckele."
Deze omzichtigheid vereist dat eerst het
karakter van de natuur moet worden ge
kend. zowel op de plaats waar de dijekagie
moet plaatsvinden, als op grotere afstan
den en in wijder verband. Daarom moet
de dynamiek van de lucht, het water en
de bodem gemeten, berekend en voorspeld
worden voor de omstandigheden voor, tij
dens en na de bouw van de dijk of dam.
De omzichtigheid vereist van de water
kering een vormgeving, die niet alleen
voldoet aan de voorwaarden die de mens
daaraan stelt, maar die ook is aangepast
aan de natuurlijke situatie tijdens en na
de voltooiing van het bouwwerk.
De grillige Biesbosch op laboratoriumschaal. (Foto: Waterloopkundig Laboratoirum Delft).
Dijekagie op laag water. (Foto: Rijkswaterstaat).
28