„ZEEUWSE KLEDERDRACHTEN" 6 „Land van Kadzand" Fossielen als documenten van het verleden Rond 1900 werden in Zecuws-Vlaanderen nog drie klederdrachten in ere gehouden. De Hulster klederdracht verdween definitief in het begin van deze eeuw. Het kostuum bestond uit een japon en doek, waarbij een Vlaamse muts werd gedragen. Naast de reeds besproken Axelsc dracht treffen we nu nog het streekkostuum van het land van Kadzand aan. In Breskens, Groede, Kadzand, Nieuwvliet en omgeving was deze dracht ooit algemeen. Tegenwoordig wordt ze slechts sporadisch meer gedragen. Het thans nog voorkomend kostuum, dat zich in de loop van de vorige eeuw heeft ontwikkeld, draagt een sober karakter. Rok, jak en schort zijn stemmig zwart, terwijl de kleine witte muts het gezicht een bijna strenge omlijsting geeft. In tegenstelling tot de volumineuze ont wikkeling van de muts in sommige delen van Zeeland, nam het formaat van de Kadzandse muts slechts af. Zelfs het oor ijzer ontbreekt in dit geval. Hoewel het kostuum duidelijk afwijkt van de Zeeuwse oervorm, rok, jak, doek en beuk. vond het ook hierin zijn oorsprong. Tot in het begin van de vorige eeuw was deze traditionele vorm ook in deze streek gangbaar. Er moet zelfs een frappante ge lijkenis hebben bestaan met de Walcherse dracht. Op de effen gekleurde en gestreepte rokken werd het eveneens effen of gebloemd schort gedragen. In de vierkante uitsnijding van het jak kwamen de bonte beuk en doek tot hun recht. Het destijds gedragen oorijzer, dat in la tere vorm evenals op Walcheren van krullen was voorzien inplaats van plaatjes, werd in de „tipmuts" gespeld. Het samenge bonden haar ging schuil onder deze witte katoenen ondermuts. Hieroverheen kwam de trekmuts zoals we die ook op Walcheren kennen. De beste muts was een kanten exemplaar, terwijl de daagse muts van langer te werd vervaardigd. Tegenwoordig wordt een klein zwart nauwsluitend ondermutsje gedragen op het in het midden gescheiden haar. Het mutsje waarvan de bol is voorzien van een pas, wordt onder de kin vastgestrikt. Evenals de kanten bovenmuts, de z.g. cornctmuts, die het gezicht rond omsluit. Bol en pas van de cornetmuts zijn van doorgestopte tule, terwijl langs de bol een strook Rijsselse kant is genaaid. Deze kant is aan de voorzijde voorzien van met garen omwoeld koperdraad, het karkas, dat er voor zorgt dat het gezicht strak wordt omlijst. Aan de onderkant van de muts is de kant dusdanig met stijfsel bewerkt dat ze rondom de hals afstaat. 's Morgens pleegt men wel een wit haak- mutsje te dragen terwijl voor daags open gewerkte witte mutsen van een stevig stofje de voorkeur genieten. Ondanks het feit dat de Kadzandse geen oorijzer meer draagt zijn de gouden bellen in zwang gebleven. Toen de mutsen vroeger meer van het hoofd afstonden, werden ze in oorringen gedragen. De prachtige punt en vierkante bellen, die uit meer delen bestaan, werden later in lusjes in de on dermuts gehaakt en dat is ook nu nog het geval. Jammer genoeg is van deze vaak bijzonder fraaie sieraden bij de huidige stand van de muts nauwelijks meer te zien dan de gouden lovertjes, de pampcls, die over de mutsrand bengelen. Aangezien wij van de weinige oudere dames die de dracht trouw bleven, niemand bereid vonden te poseren, stak mevrouw J. M. de Bruyne - Koo'is zich voor deze gelegenheid in het kostuum van haar groot moeder. Zij vertelde ons dat de gouden mutsebellen wegens godsdienstige overtui ging ook wel achterwege worden gelaten. Mevrouw De Bruyne verleende diverse malen haar medewerking bij klederdracht- shows. Dat het Kadzands kostuum een bij zonder sobere indruk maakt, mag wel wor den opgemaakt uit het feit, dat ze onderweg soms voor nonnetje wordt aangezien. Nadat doek en beuk in onbruik waren geraakt, ging men over op een door de burgermode duidelijk beïnvloede dracht. Deze bestond uit een gekleurde japon met lange mouw of een rok - jakkombinatie in zelfde stof en dessin. In de vierkante vrij laag uitgesneden hals werd een ge kleurde halsdoek gedragen, die vreemd ge noeg neusdoek werd genoemd. Later wer den lang gesneden jakken van gekleurde stof gebruikelijk. Deze waren soms ingezet met dunne stof en doorgaans voorzien van versieringen in de vorm van oplegsels en passementen. De tegenwoordige jakken die hier nog steeds mantels worden genoemd, zijn van zwartwollen stof en eveneens opgewerkt met plooiwerk en versieringen van galon, gitjes en borduurwerk. Ze zijn bijzonder lang en doen denken aan japonnen van ouderwetse snit. Ook de lange mouwen zijn langs de pols vaak geplooid, terwijl de voorzijde van de mantel naast plooiwerk, borduursel en kraaloplegsel ook wel echt kanten inzetsels vertoont. Op de borst wordt een gouden broche gespeld, meestal voorzien van gra- naatjes. De Kadzandse draagt een halssnoer van vier rijen kleine bloedkoralen of gra naten. Het uit drie delen bestaande dikwijls vierkante slot is in het midden voorzien van een bloedkoraal of granaat. De over de bjauwe onderrok gedragen stijve keus is veelal van moiré en vertoont weer versieringen bestaande uit opnaaisel en plooiwerk. Dit brokje kunstnijverheid wordt echter aan het oog onttrokken door de overrok van zwart Merinos, een prach tige wollen stof die ook op Walcheren voor de rok wordt gebruikt. Bij deze bovenkeus is de ruimte naar achteren verwerkt en het schootgedeelte glad gehouden. Onder de keus wordt een losse zak om gebonden, die ook bij andere klederdrachten veelvuldig voorkomt. Deze heeft dezelfde functie als de zakken in het burgerkostuum. Over de bovenkeus komt een korte zwarte schort. In vergelijking met de ruime schorten elders in Zeeland, is het al erg klein uit gevallen. Het heeft een vierkante vorm en wordt op een lint gerimpeld om het middel gestrikt. Voor de zondag was een zijden en met echt kant afgezette schort niet ongebruikelijk. Naast de zwartwollen omslagdoek met franje, die bij koud weer dubbelgevouwen werd omgeslagen, kent men nog de man- teline. Dit is een soort gevoerde cape met capuchon, die tot op de voet valt. Ook de manteline is gegarneerd met bandfluweel, gitten en borduursel. Aan de voorzijde wordt dit kledingstuk gesloten met een zilveren of gouden mantelhaak of haken en ogen. Het Kadzandse mannenkostuum dat reeds eind vorige eeuw is verdwenen moet onge veer hetzelfde beeld hebben opgeleverd, als het Walcherse kostuum in die tijd. Ook hier dc korte klepbroek met klep- en broek stukken, die werd verdrongen door de lange lakense broek. In de boord van het lijfhemd droeg men halfbollc gouden knopen in het midden voorzien van een rozetje. Het boe zeroen was van een blauwe of dieppaarse stof. Over het boezeroen, dat voor speciale gelegenheden zwart was, werd soms een vest gedragen, de kamisool. De rok was blauw, bruin of zwart van kleur en meestal van laken. Bij vriezend weer werd een lange blauwe jas met voering gedragen, die tot op de enkels kwam en een schansloper werd genoemd. Geraadpleegde literatuur: Klederdrachten, uil De schoonheid van ons land: F. W. S. van Thienen en J. Duyvetter. Kostuum en sieraad in Zeeland; J. de Bree. Nederlandse klederdrachten: Elsa M. Valeton. Joanne van der Stel. De werkgroep palaeontologie van het Ko ninklijk Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen houdt van 8 november tot 6 december in het Museum voor Noord- en Zuid-Beveland te Goes een tentoonstelling, welke wellicht de belangstelling van onze lezers voor deze tak van wetenschap kan doen aanwakkeren. De werkgroep houdt zich bezig met: het aanleggen van palaeontologische collecties; het houden van excursies naar vind plaatsen van fossielen; het organiseren van lezingen, cursussen, determinatie-avonden en tentoonstellingen van fossielen, gesteenten en mineralen. De secretaris, de heer J. Boer, Leliestraat 71 te Goes (Tel. 01100-15739) geeft gaarne alle nadere inlichtingen. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1975 | | pagina 5