Tenslotte verdwenen de zeilen helemaal. Voorzover men ze niet afdankte en nieuwe schepen liet bouwen, werden de nog be staande binnenvaartschepen op de werven vergroot. De oude schippers trokken zich van lieverlee terug en gingen aan de wal wonen. Een nieuwe generatie nam hun plaatsen in. Toen de reeds in een vorig artikel ver melde schipper Kalle op 3 december 195ó in Middelburg overleed, betekende dat te vens het einde van het laatste binnen vaartschip dat tot die datum uitsluitend op de zeilen had gevaren zonder enig ander hulpmiddel. Zijn hele leven bracht schipper Kalle door aan boord van tjalken. In 1882 werd hij op de statietjalk van zijn vader geboren in de haven van Herkingen op Flakkee. In 1913 kocht hij de op een Gro ninger werf gebouwde ijzeren tjalk Broe dertrouw. Drie en veertig jaar zwierf hij ermee over onze binnenwateren. Piet Egas zijn knecht hield hem daarbij veertig jaar gezelschap. Na dc dood van zijn schipper erfde hij het schip. Voor hem viel er toen echter geen droog brood meer te verdienen. Nog vóór het eind van het jaar vertrok hij met de tjalk naar Vuren bij Gorcum, waar het schip werd opgelegd. Het staat te bezien of het thans nog bestaat. Het tijdperk van de zeilende vracht vaart, dat eeuwen lang stand hield, was daarmee voorgoed afgelopen. Honderden onttakelde binnenvaartschepen zijn tot dusver nog buiten slopershanden gebleven. Men kan ze nog zien in Amster dam langs de boorden van de Amstel en in de grachten. Ook in diverse andere plaatsen, als Zwolle, Groningen en Leeuw arden zijn er nog te zien. Ingericht als woonboot vertonen vele ervan het diepste punt van verval en ontreddering waartoe een schip kan afdalen. Dat geldt gelukkig niet voor alle exemplaren. Óndanks alles blijven vaak de sierlijke lijnen van vroeger nog duidelijk herkenbaar. Eens zal er een tijd komen, dat de slopers zich over de meeste scheepsrestanten zullen ontfermen. Daarom mogen we ons gelukkig prijzen, dat de scheepvaartkundige musea in ons land nog over enkele oude, goed gekonserveerde, binnenvaartschepen beschik ken. In dat verband mag in het bijzonder worden verwezen naar de schepenverzame ling van het Zuidezeemuseum in Enkhuizen. Ook in Rotterdam bestaat volgens een schroef in beweging. Die schroef zat op het eind van een lange drijfas, die langs de zijde van het schip in het water gevierd kon worden. Als de schroef geen dienst behoefde te doen, werd de drijfsas weer omhoog gedraaid. In de beurtvaart werden de zeilschepen hei eerst door motorschepen vervangen. Zo herinner ik mij dat schipper De Ronde, die een beurtvaartdienst had van Goes op Middelburg, in de twintiger jaren zijn ijze ren poonschip van de hand deed en een ijzeren motorschip liet bouwen. Hij had trouwens geen andere keus, omdai zijn konkurrent schipper Van Waarde al eerder een motorschip had laten bouwen. Zo verging het tenslotte ook de andere Zeeuwse beurtschippers. Ook de konkur- rentie van stoomschepen werkte deze ont wikkeling in de hand. Men was wel ge dwongen sneller te gaan varen, wilde men geen klandizie verliezen. lieten daarom in hun oude schepen motoren bouwen. Vaak werden ze dan tevens wat langer gemaakt. Op de werf werden ze in twee delen gesneden, waartussen een nieuw stuk werd aangebracht. Daardoor kon, on danks de plaats die de motor innam, de laadkapaciteit toch nog wat opgevoerd worden. Meestal werd dan tevens de mast wat ingekort en het zeil verkleind. Voorlopig bleef dat nog wel dienst doen. omdat het vermogen van de motor nog vaak niet zo groot was. Onbarmhartig bleel de nieuwe tijd desondanks zijn tol eisen. De ontluistering van de zeilschepen begon eerst goed, toen men er stuurhutten op liet bouwen. Op bijgaande afbeelding zien we dc klip per Nieuwe Zorg in het overgangstadium van zeilschip naar motorschip. De mast is ingekort, het bezaantuig verkleind en de fok is afgedankt. De zwaarden zijn nog Het motorbeurtschip van Ko de Ronde passeert de spijkerbrug op weg naar Goes. In tegenstelling tot dc beurtvaart heeft de zeilvoerende partikuliere vrachtvaarder zich als zodanig kunnen handhaven tot na de laatste wereldoorlog. De ekonomischc krisis van de dertiger jaren is daarvoor als een belangrijke oorzaak aan te wijzen. Van 1932 af heerste er in de binnen- schipperij een ware noodtoestand. Motori sering van de vloot en de opkomst van de vrachtauto als vervoermiddel van goederen, veroorzaakten een overkapaciteit in de binnenvaart. Onder die omstandigheden durfden de zeilschippers niet tot verdere motoriscring over te gaan. Zodoende waren er op 9 mei 1940 nog 3328 binnenschepen in de vaart, die uitsluitend op de zeilen voeren. Daarnaast waren er toen nog 1619 zeilschepen die over een opduwer beschik ten, terwijl 528 andere zeilschepen van een zijschroef waren voorzien. Tenslotte bestonden er toen 119 zeilschepen waarin reeds een motor wras geplaatst. De laatste wereldoorlog ontwrichtte het bedrijfsleven zo ernstig, dat de verdere motorisering van de binnenvaartvloot vrijwel stilstond. Na de oorlog echter verdwenen de zeilende vrachtvaarders als sneeuw voor de zon. De laatste tjalken, klippers en klipperaken waren merendeels al vóór 1920 gebouwd. Goed onderhouden als ze waren, kon men ze toch nog niet versleten noemen. Geheel nieuwe motorschepen laten bou wen, durfden de meeste schippers vanwege de hoge kosten echter nog niet aan. Ze aanwezig en een kleine stuurhut gaf de schipper al wat beschutting tegen regen en wind. De klipper zelf werd er uiteraard niet mooier op, maar van een mooi getuigd schip kon de schipper niet meer leven. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1976 | | pagina 10