Zit er nog forel in het Veerse Meer? Nou, reken maar! \i M K fc N S. I c i:f Ji y'i.'i c Foto: Willem van Oosten Soest. gevuld werd, waren we van de partij. Een jong gezin geniet meer van het strandleven, het kontakt met andere jonge mensen, met hun kinderen. Iedere levens periode heeft zo z'n bekoring. En dan wordt de wereld groter, andere steden, andere gebieden in het eigen we relddeel. Maar we hebben ons nageslacht in ieder geval de liefde bijgebracht voor het eigen deltagebied, z'n historie, z'n flora en fauna. En nu dalen we, al jaren weer, samen af naar de wereld van het kleine, van het stille. De oneindig boeiende wereld van de schijnbaar nietige wonderen en ondergaan het als een verademing. Ik kijk even op naar de gravure van Blaeu, in de speelse gloed van de felop- laaiende houtblokken, lijken de koopvaar dijschepen op de rede van de Westerschelde, vóór het Fort, langzaam te varen. Ik draai de gravure om en lees in Oud hollands schrift dat ,,deze reede seer ver- maert was, omdat men daer alle groote schepen in sekerheydt kon brengen. Om dese haven en schepen te beter te bescher men, heeft Maria Koningin van Hongaryen, en Gouvernante der Nederlanden uyt den naem van haer broeder Keyser Karei de vijfde, aen de strant van Walcheren, tus- Dc bovenste regel boven dit artikel wordt door honderden, misschien wel duizenden sportvissers gesteld en er zijn misschien maar enkele tientallen die de daarop vol gende uitroep zullen beamen, laat staan hardop zullen zeggen. Toch kunnen alle sportvissers er ver zekerd van zijn, dat et nog volop forel in het Veerse Meer rond zwemt, die zich met een dosis geluk en behoorlijk wat kennis van zaken toch laten vangen. Met opzet plaatsen wij het woordje „ge luk" vooraan en laten daarna pas de kunde volgen. Natuurlijk moet men kennis van zaken hebben en natuurlijk moet men rou tine hebben in het vangen van forel op het Veerse Meer. Maar méér nog moet men schen Middelburgh en Vlissingen, een sterekte oft kasteel, Zeeburgh oft Blan- ckershoeck genaemt, doen bouwen. Aen d' een sijde heeft het de zee, aen d' andere de schoone landeryen van 't gemelde Wal cheren; soo dat het op een vermakelijcke plaetse leght." Ik ga de gravure weer op z'n plaatsje aan de wand hangen en bedenk dat het ongeveer 350 jaar geleden is dat G. Blaeu de situatie zo tekende en grafeerde. Schepen zoeken de veilige rust dicht onder de muren, „daer sy voor 't woedende on weer en vreeselijcke stormen bevrijt sijn," niet meer op. De „schoone landeryen" zijn niet zó schoon meer, maar voor ons is de plaetse nog vermakelijck. Interessant genoeg om er, met de historie in je hoofd, steeds weer naar terug te keren, de laarzen aan te trekken en er te banjeren met de nog zilte wind om je oren. Om er rustig op je rug te liggen bovenop de grasbegroeide ruïne, of met geknepen ogen te turen naar de zonneflipperingen op 't water en de eigen taal schrijvende meeuwen erboven. Daarom komt hier een vervolg op. M. M. Soest. het geluk mee hebben dat de forel, op het moment dat men ze gaat bevissen, ook inderdaad aan de bijterige kant is, en dat men dan het juiste aas bij zich heeft. Wij willen dit graag met enige voor beelden duidelijk maken. Voorbeeld één. Juist vóór de stormen van de jaarwisseling staan aan De Piet enige geroutineerde sportvissers: een Belg en één uit Arnemuiden. Beiden hebben al een aantal jaren routine opgedaan op het Meer, maar wat zij de eerste paar uur ook proberen, geen forelletje dat bijt. Een groot aantal spinners, vliegen, maden, wor men, e.d. worden op allerlei manieren door het water gevoerd, echter zonder succes. Totdat de Belg zijn op één na laatste spin ner gaat proberen: de ABU Sonette zilver van 4 gram. En zie: bij de tweede inworp, die hij ter plaatse zo diep mogelijk voert, krijgt hij zijn eerste forel beet. Een kleintje maar, van plm. 31 cm. In de daarop vol gende twee uur haalt hij nog elf stuks boven, waartussen exemplaren van 42 en 48 cm. Zijn naast hem zwoegende Arne- muidenaar krijgt geen enkele beet. De daarop volgende dag staan beiden weer op dezelfde plaats. Ook de Arnemui- denaar heeft zich nu zulk een blinker aan geschaft. Maar wat beiden die dag ook proberen, er wordt geen enkele forel ge vangen. Vraag: Waren de forellen op die plaats weggetrokken of had men een nog ander soort aas moeten gebruiken wat geen van beiden op dat moment bij zich had? Voorbeeld twee: Een dag of tien vóór Kerstmis staat een bekende vliegenvisser uit Wissenkerke aan het Veerse Meer te vissen met een natte vlieg. Reeds bij de derde of vierde inworp krijgt hij beet en haalt na enkele uren harde arbeid 22 forellen uit het water, waarvan de grootste 48 cm. Wat hij de eerstvolgende dagen op diezelfde en andere plaatsen ook pro beert: geen enkele forel laat zich ver schalken. Ook hier kunnen een aantal vraagtekens geplaatst worden en elk vraagteken kunnen wij een antwoord geven dat met „misschien" begint. Voorbeeld drie: Tweede Kerstdag staan aan de Veersegatdam vijf personen te vissen met lichte spinhengels. Eén Duitser en vier Belgen. Allen hebben routine op het Veerse Meer en ook in andere landen opgedaan. Daardoor is hun onderlinge visuitrusting slechts op minimale puntjes verschillend. Toch is er na verloop van tijd slechts één persoon die vangt: een Belg, die in uiterste wanhoop een nog in zijn viskoffer aanwezige witte makreelpluim. verzwaard met een paar korreltjes lood, diep door het water voert. Achttien stuks mooie forellen wor den in een betrekkelijk kort tijdsbestek gevangen. En u raadt het al: de daarop volgende dagen geen stootje. Vragen zullen wij hier maar weglaten. Ter geruststelling kunnen wij zeggen, dat alle in de drie beschreven voorbeelden ge vangen forellen (op in totaal zes stuks na) weer netjes voor u en mij werden terug gezet. Wij hebben in dit artikeltje slechts drie voorbeelden aangehaald. Uit onze ervarin gen op het Veerse Meer zouden wij zo nog een paar honderd voorbeelden kunnen noe men. Wat wij met deze voorbeelden hebben beoogd, is niet u op stang te jagen of, wanneer u tot de ongelukkigen behoort die zelden of ooit een forel vangen, te zeggen dat u er geen snars van kunt. Nee, met deze voorbeelden hebben wij willen aantonen, dat u de moed niet al te vlug moet laten zinken. U moet blijven zoeken naar een goede plaats en u moet alle mogelijke en onmogelijke soorten aas blijven proberen. In de drie genoemde voorbeelden is slechts één overeenkomst aan te tonen: er werd tegen de bodem aan gevist. Misschien dat u na lezing van dit artikel bij uw eerstvolgende visdag op het Veerse Meer uw aas ook diep gaat voeren. Maar misschien zitten de forellen dan juist hoog. Wie weet dat bij deze mooie sportvis? De enige zekerheid die wij u kunnen bieden is de onzekerheid van een goede vangst. Maar daarom juist ook is de jacht op forel zo boeiend en afwisselend. Jokko de Zeeuw. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1976 | | pagina 16