Grondel- of Zwemeenden
5MIENT
PYL517!A]ÏÏ
In een waterrijk land als het onze kan
het haast niet anders of er moeten veel
eenden voorkomen. Deze qua lichaamsbouw
bij uitstek geschikte vogels voor een leven
op en nabij het water, komen dan ook in
onze provincie in grote getale voor.
Ja, wat zijn nu eigenlijk eenden? Nogal
gemakkelijk, hoor ik al iemand zeggen, vo
gels die op het water kunnen drijven
wat we dan gevoeglijk zouden kunnen ver
talen met „drijfsijzen". Zo eenvoudig ligt
het natuurlijk nu ook weer niet, alhoewel,
er zit wel een grond van waarheid in.
Inderdaad hebben eenden met nog
andere watervogels het vermogen om
op het water te drijven. Dit wordt veroor
zaakt door een dikke laag donsveren waar
tussen lucht kan worden vastgehouden en
die door een vetlaagje waterafstotend is
gemaakt. Dat invetten, poetsen genaamd,
geschiedt dagelijks en er wordt geruime
tijd aan besteed. De vette substantie komt
uit een vetklier die zich op het eind van
de rug nabij het inplantingspunt van de
staartpennen bevindt.
Andere hoofdkenmerken zijn de poten
met zwemvliezen tussen de tenen en de
vrij grote platte snavel. Die snavel op zich
is een kunstwerkje van moeder natuur. U
zou het een soort zeef kunnen noemen
waarmee het dier al slobberend het water
door de bek laat circuleren en weer weg
stromen, waarbij kleine waterbewoners als
slakjes, kreeftjes, e.d. in de bek achter
blijven.
Heel grof kunnen we de eenden in twee
groepen splitsen, nl. de grondel- en duik
eenden. Over de laatste groep heb ik pre
cies een jaar geleden (jaargang 7, no. 40)
aandacht besteed. Daar kom ik nu niet meer
op terug. De grondeleenden hebben het
dus in deze aflevering voor het zeggen.
Grondeleenden, ook wel zwemeenden ge
noemd, zoeken hun voedsel op het droge
en/of in ondiep water. In tegenstelling tot
de duikeenden die zich volledig onder water
begeven om hun voedsel te bemachtigen.
Ondanks het feit, dat de hier aan de
orde gestelde eendengroep niet zo gek veel
soorten telt, is het moeilijk om de zich
daarin bevindende verschillende soorten als
groep te bespreken, wanneer het over
gedragingen e.d. gaat. Hierin zit nl. nogal
wat variatie zowel met betrekking tot dag
ritme als de aard van het voedsel.
We zullen met de gewoonste soort de
WILDE EEND beginnen. Deze behoeft mijns
inziens geen nadere omschrijving. Iedereen
kent wel de grijze eend met z'n prachtige
groene kop, die tegenwoordig overal tot
zelfs in de stadsparken in grote getale
voorkomt.
Zoals u bemerkt spreek ik hier over
het mannetje, dat zal eveneens met de
andere soorten gebeuren. De wijfjes zijn
allen meer of minder geschakeerd bruin
van kleur en kunnen, omdat zij altijd in
de nabijheid van het mannetje vertoeven,
middels deze worden benoemd.
Ondanks de voederingen overdag in de
stadsparken is deze eend voornamelijk een
nachtdier, dat in het donker op voedsel
uitgaat en op de dag rust en poetst. Als
rustplaats komen over het algemeen ge
bieden in aanmerking waar de vogel onge
stoord van die rust kan genieten, hij weet
daarbij uitstekend zijn plekje(s) te vinden,
waar bijvoorbeeld niet op hem gejaagd
wordt: in de stad en o.a. het Veerse Meer.
De Wilde Eend is een echte zogenoemde
cultuurvolger geworden, dat wil zeggen dat
hij heeft geleerd in de directe nabijheid
van de mens te leven. Dit geldt voor ten
minste een deel van het Wilde Eendenbe
stand, van wie hij voedsel aaneemt en in
wiens tuin hij zelfs broedt! Het maakt
echter wel een groot verschil waar u deze
eend ontmoet. In het veld en op het water
zal hij schuw zijn, in de stad in gezelschap
van tamme eenden is dat nauwelijks het
geval.
Dit vindt z'n oorzaak in het feit, hoe
de mens hem tegemoet treedt. Over het
algemeen kan hier van ervaring gesproken
worden. In de stad is de kennismaking
uitsluitend positief uitgevallen: in het veld
wel eens negatief door de jacht. Dus neemt
hij het zekere voor het onzekere en gaat
vroegtijdig op de wieken bij benadering.
Bovendien bevindt hij zich dan in gezelschap
van echte wilde, schuwere soortgenoten.
Bij de voedselkeus is de Wilde Eend niet
kieskeurig, hij eet slakjes, wormpjes en
ander klein dierlijk spul, maar ook grassen.
Hij kan schadelijk zijn op tarweculturen
en ander plantaardig materiaal.
Ook voor wat de nestkeus betreft, is
geen enkele richtlijn te geven, zelfs de
nabijheid van water schijnt nauwelijks een
rol te spelen. Het nest bevindt zich op
plaatsen waar voldoende dekking is in de
vorm van struikgewas en/of planten, maar
ook in knotbomen wordt vaak genesteld.
De PIJLSTAART is het elegantste familie
lid van onze grondeleenden. De gehele vogel
is slank. Dit wordt in hoge mate veroor
zaakt door de lange hals en enige zeer
lang uitgegroeide staartpennen waaraan de
naam ontleend is. Ook hier is de kleur
grijs dominant, hals en borst zijn bijna
geheel wit, dc kop is bruin.
Over het algemeen is de Pijlstaart geen
zeldzaamheid, paartjes kunt u overal aan
treffen. Grotere concentraties zijn echter
vaak nogal plaatsgebonden. Bij de Middel
platen in het Veerse Meer is zon plek.
De voedselkeuze is ongeveer vergelijkbaar
met die van de Wilde Eend, echter géén
cultuurgewassen. De nadruk ligt bij deze
soort wat meer op dierlijk voedsel, dat bij
voorkeur gezocht wordt op getijde slik en
in ondiep water. Als broedvogel komt de
Pijlstaart in Nederland zeldzaam voor.
Een totaal andere verschijning is de
SMIENT, maar daarom niet minder karak
teristiek! Hij is wat kleiner dan de Wilde
Eend en ook meer gedrongen van lichaams
bouw. Grijs is hier eveneens de hoofdkleur
maar wel duidelijk lichter dan bij de twee
voorgaande soorten. De buik is geheel wit,
borst en kop zijn rossig bruin, de laatste
heeft bovendien een uitgebreide roomkleu
rige bles.
Smienten zijn echte graseenden. We moe
ten ze dan ook zoeken waar dit in vol
doende mate aanwezig is. Wel is water in
de directe nabijheid van het voedselgebied
een vereiste.
De Smient is een sociaal levende vogel,
bijna altijd wordt er in troepen geopereerd,
die soms enkele duizenden exemplaren kun
nen bevatten. Een kenmerk van groepsgewijs
levende vogels is, dat ze middels geluid
contact met elkaar houden. Onze Smient
maakt hierop geen uitzondering. Er wordt
een helder en zeer melodieus langgerekt
„pieuw" geproduceerd, waardoor je de die
ren in het veld gemakkelijk kunt opsporen.
Over het algemeen is deze soort een
dagvogel, hoewel dat niet altijd duidelijk is.
In heldere maannachten gaan ze ook wel
op pad, dan wordt overdag gerust.
Als broedvogel is hij nog zeldzamer dan
de voorgaande soort. Beide soorten broeden
voornamlcijk in Noord-Europa en zijn hier
dus wintergast.
Dc Benjamin onder de zwemeenden is de
WINTERTALING, die hier in het Zeeuwse
nooit zo talrijk voorkomt, als bijvoorbeeld
in de Biesbosch, omdat hij de voorkeur
geeft aan zoeter water. Daarom zijn er hier
meestal maar groepjes van enige tientallen
te zien. Een uitzondering hierop vormt het
oostelijk deel van de Westerschelde. Daar
komen wel grotere troepen voor, het water
is daar echter brak. Ook de Middelplaten
in het Veerse Meer vormen een uitzondering,
omdat daar de uitgebreide slikken in de
winter door uitzakkend regenwater zoeter
zijn.
De Wintertaling is voor een eend zeer
klein, daarbij geheel bruin-grijs. De kop
is rood-bruin met een groene, geel om
zoomde zijdelingse vlek. De onderstaart
veren zijn opvallend roomkleurig met een
zwarte omlijsting.
Wintertalingen zijn echte slikeenden, die
hun kostje grotendeels uit de modder halen
in de vorm van allerlei kleine diertjes. Plant
aardig voedsel wordt in veel mindere mate
genuttigd. De vogel broedt in hoogveen
moerassen, maar wijkt nog wel eens van deze
regel af. Zodoende komt hij ook in Zeeland
als jaarvogel voor.
De kleurrijkste van het gezelschap is de
SLOBEEND. Het is een bonte verschijning
met een witte borst en achterste deel van
de buik, waarvan het grote middendeel
18