De Oostindiëvaarder Slot ter Hooge Voorgeschiedenis en nasleep van een scheepsdrama anno 1724 Inleiding. In augustus 1975 verscheen in het geïllu streerde Amerikaanse blad National Geo graphic een merkwaardig verhaal, getiteld: ..The treasure of Porto-Santo". In het Franse blad Paris Match van 13 september 1975 verscheen onder de titel „l'Homme qui trouve des trésors" een verhaal van diezelfde strekking. Ze beschrijven de berging van een deel van de lading van de Middelburgse Oost indiëvaarder Slot ter Hooge, die in 1724 te pletter sloeg op de rotsen van een eiland van de Madeira-archipel. Beide artikelen zijn geschreven door de (Belgische) diepzee duiker Robert Stenuit. De merkwaardige naam, de thuishaven en de onfortuinlijke reis van het schip bieden ons al voldoende redenen om wat nader in te gaan op de betreffende gebeurtenissen, die zich welis waar afspeelden in een lang vervlogen tijd, maar die desondanks toch aktueel zijn ge bleven. Terwille van een nader inzicht in de ont wikkeling van de handel op het verre oosten in de 17e en de 18e eeuw en van het aandeel dat Zeeuwse reders daarin hebben gehad, dienen we in gedachten terug te keren naar het einde van de 16e eeuw, toen onze voorouders met de Spaanse on derdrukkers waren gewikkeld in een strijd op leven en dood. Desondanks brak toen voor de Noordelijke Nederlanden een tijd perk aan waarin handel en scheepvaart tot ongekende bloei kwamen. De eerste scheepvaart naar Oost-Indië. Lang voor de Hollanders en de Zeeuwen waren de Portugezen reeds aktief in het verre oosten. In 1594 werd echter in Am sterdam de Compagnie van Verre opgericht die ten doel had de handelsvaart naar Indië od gang te brengen. Een jaar later voeren reeds vier schepen uit onder bevel van De Houtman en Keyser, om te proberen via Kaap De Goede Hoop, Indië te bereiken. Het werd een barre tocht die tenslotte werd volbracht, maar wel ten koste van veel ellende en tegenspoed en tachtig pro cent van de opvarenden het leven kostte. In 1597 keerden drie van de schepen terug, het vierde schip moest worden prijsgegeven. Desniettegenstaande legde die reis toch de grondslag voor de stichting van de Vere nigde Oost-Indische Compagnie. Ook Zeeuwse reders hadden in de ont luikende handelsscheepvaart op het verre oosten een werkzaam aandeel. In het bij zonder waren daarin aktief de handels huizen De Moucheron en Ten Haeff. In het begin van de zestiende eeuw was de familie de Moucheron uit Normandië naar de Nederlanden uitgeweken. Beurtelings waren ze gevestigd in Middelburg en in Antwerpen, van waaruit ze aanvankelijk vooral aktief waren in de lakenhandel en in de vaart op de Middellandse Zee. Vooral Balthasar de Moucheron ontwikkelde zich tot een vooraanstaand reder. Als hoofd van een handelshuis, waartoe ook zijn broers en zijn neven behoorden, was hij omstreeks 158S in Middelburg ge vestigd, van waar hij nadien naar Veere verhuisde. Zijn handelsbelangen strekten zich uit tot de Oostzee, de Levant, Noord- Afrika en het Caraïbische gebied. Toen de scheepvaart zich tenslotte op het verre oosten begon te richten, was ook De Mou cheron al snel van de partij. Naast Balthasar de Moucheron was vooral ook Adriaan Hendriksz. ten Haeff een voor aanstaand man in de overzeese scheep vaart en -handel. Hij werd in 1560 in Mid delburg geboren, waar hij van 1596 tot 1599 burgemeester was. Ofschoon een zeer ondernemend man, opereerde hij naar het schijnt wat bedachtzamer dan de ontstui- mige De Moucheron. Niettemin bezochten de schepen van Ten Haeff in de jaren 1598 en 1599 reeds de „wilde" kusten van Zuid- Amerika. In het najaar van 1597 verzocht Ten Haeff aan de staten van Zeeland octrooi voor een reis naar Oost-Indië, en ongeveer tegelijkertijd bereikten de staten eenzelfde verzoek van De Moucheron. Eind maart van het daarop volgende jaar begonnen vanuit Veere twee schepen van De Mou cheron onder bevel van de gebroeders De Houtman aan de lange reis naar Atjch en vertrokken drie schepen van Ten Haeff van uit de Wielingen naar Bantam. In mei van het jaar 1600 kwamen de schepen van Ten Haeff met rijke ladingen specerijen terug. Ook de schepen van De Moucheron kwamen behouden terug, maar hun reizen schijnen wat minder voorspoedig te zijn verlopen. In de loop van 1600 smolten de door beide reders gevormde ondernemingen sa men tot de Verenigde Zeeuwsche Compag nie. Dat was ongetwijfeld een wijs besluit. In januari 1601 vertrokken van de nieuwe onderneming de schepen Zelandia, Middel burg, Lange Barcke en De Zon vanuit Vlis- singen naar de Oost. De schepen stonden onder bevel van Laurens Bicker uit Am sterdam en Gerard de Roy uit Vlissingen. In mei van hetzelfde jaar vertrokken de schepen De Ram, Het Schaap en Het Lam eveneens naar Indië onder bevel van Joris van Spilbergen en Guijon le Fort. Toen in 1602, vooral door toedoen van Johan van Oldenbarneveld, de Verenigde Oost-Indische Compagnie werd opgericht, sloot ook de Verenigde Zeeuwsche Compag nie zich als de „Kamer Zeeland" bij die onderneming aan. De zaken van Balthasar de Moucheron verliepen desondanks minder voorspoedig. In 1604 ging zijn handelshuis failliet en verliet hij Veere met stille trom. Na 1609 heeft men niets meer van hem vernomen. Ten Haeff daarentegen werd bewindheb ber van de Verenigde Oost-Indische Com pagnie, die we verder kortheidshalve V.O.C. zullen noemen. In de beginjaren van de ze ventiende eeuw maakte de nieuwe onderne ming, die het monopolie had van de vaart op Indië, reeds reusachtige winsten en tegen het einde van de tachtigjarige oorlog was de koers van de aandelen al opgelopen tot vijfhonderd procent. Het Oost-Indisch huis of Entrepot aan de Rotterdamse kaai. Pakhuizen van de Oost-Indische Compagnie aan de Breestraat. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1976 | | pagina 14