dijken voor de wering van zee- en rivier water, maar vooral ook de aanleg van wegen en bruggen. De door hen gemaakte wegen lagen watervrij. In feite waren het kaden of dijken met een weg er op. Aanvankelijk beoogden de Romeinse we gen een strategisch doel, maar naderhand begon men ook met de aanleg van handels wegen. In ons land hebben de Romeinen vijf of zes doorgaande wegen aangelegd. Vooral de handelsweg van Boulogne via Maastricht naar Keulen is van groot belang geweest. Alle Romeinse wegen waren al voorzien van een verharding. Ook de wielen van hun wagens waren toen al van spaken voorzien, terwijl paarden als trekkracht in gebruik waren. Over hun wagens was een huif gespannen van grof linnen in plaats van de dierenhuiden, die men er eerder voor gebruikte. Na het vertrek van de Romeinen werden de door hen aangelegde wegen sterk ver waarloosd. Niemand besteedde er nog zorg aan.. Het gevolg was dat de zware logge wagens slechts met grote moeite voortge trokken konden worden. Geen wonder dus, dat het wegverkeer steeds meer de bete kenis verloor die het in de Romeinse tijd bezeten had. Het verkeer te water daaren tegen nam steeds meer toe, vooral, toen het zeil was ontdekt en men de wind be nutten kon als gratis voortstuwingsbron. De voornaamste handelaren in de Karo lingische tijd, die ongeveer duurde van 754 tot 925, waren de Friezen. Zij dreven handel in alle landen rond de Noordzee. Zodoende ontstond een druk goederenverkeer van en naar overzee, dat op zijn beurt weer leidde tot een druk transitoverkeer in het stroom gebied van Maas, Rijn en Schelde. Ook op de grote doorgaande Romeinse handelswegen kwam weer meer verkeer. Rondtrekkende zangers, kooplieden, handwerkslieden en al lerlei zwervers maakten er gebruik van, hetzij te voet, te paard of per reiswagen, al naar gelang men het zich kon veroorloven. De strooptochten van de Noormannen brachten aan het handelsverkeer grote scha de toe. Nadat ze omstreeks het jaar 1010 weer vertrokken waren en alles weer be trekkelijk veilig was geworden, leefde het handelsverkeer weer op. De opkomst van de steden droeg daartoe in niet geringe mate bij. Gedurende het verdere verloop van de middeleeuwen bleef de lange afstandhandel voornamelijk over water plaatsvinden. Het reizen per schip over de rivieren was ge makkelijk, komfortabel, maar vooral vei liger. Bovendien waren de rivieren in on derhoud goedkoper dan de landwegen en was het voor de steden niet eenvoudig om enig toezicht op de wegen te houden. Zo doende moesten ze de zorg voor de veilig heid op de wegen meestal aan de landsheer overlaten. Verharding van de straten in onze steden vond in het algemeen wat eerder plaats dan van de buitenwegen. Zo is het uit de rekeningen van de stad Middelburg be kend, dat men daar in 1365 en daarna al begon met het verharden van bepaalde straten of gedeelten ervan. Het bestraten moest met het oog op de hoge kosten beperkt blijven tot het hoogst noodzakelijke. De „calseyde" stenen, die we nog kennen als de zgn. kinderkopjes, werden destijds in België gekocht voor prijzen die lagen tussen de 2,50 en 3,per 1000 kg. Ze moesten dan nog naar Middelburg vervoerd en gelegd worden. Geen wonder, dat van bestrating op uitgebreide schaal toen nog geen sprake kon zijn. Zodoende heeft het lang geduurd eer alle Middelburgse straten van een ver harding waren voorzien. De markt werd vermoedelijk in 1578 verhard. In verschillende Zeeuwse steden kon men wegens het begaan van strafbare feiten veroordeeld worden tot het gratis leveren van straatstenen aan de gemeente „tot beteringhe van de misdaad". Het spreekt vanzelf dat de veroordeelde daar de finan ciële middelen voor moest bezitten, anders had een dergelijke veroordeling weinig zin. Of op deze wijze het probleem van de straatverharding op ruime schaal kon wor den aangepakt, mogen we betwijfelen. Gunstiger geleden steden, die bijvoorbeeld langs rivieren lagen, waren in de gelegen heid eigen steenbakkerijen te stichten ten behoeve van stadswallen en bestratingen. Zo bezaten onder meer in de middeleeuwen Nijmegen, Arnhem, Zutphen, Hattum en Gouda belangrijke eigen steenbakkerijen. Was aanvankelijk het varen per schip over de rivieren en meren een aantrekkelijk middel van vervoer, toch nam tussen de jaren 1100 en 1500 het verkeer te land door uitbreiding van het wegennet gelei delijk weer toe. Vooral de uitvinding van het hoefijzer was voor die ontwikkeling van grote betekenis, doordat de paarden daarna veel minder last hadden van kreu pelheid. Zo kon het gebeuren, dat vracht rijders toen diensten begonnen te onder houden tussen steden en dorpen onderling. Voor het vervoer van reizigers heeft men lang gebruik gemaakt van overhuifde wa gens. De geheel gesloten reiswagen deed zijn intrede in de 15e eeuw. Eens een hypermodern verkeersmiddel. Zeer oud zijn ook de zgn. Hessenwegen, ook wel Heelwegen genoemd. Het zijn oer oude door de natuur gevormde wegen, die in ons land voornamelijk, in het oosten en op de Veluwe voorkwamen. Hun oorsprong is onduidelijk. Beweerd wordt, dat voerlie den uit de landstreek Hessen in Duitsland hun naam aan die karrewegen gegeven zouden hebben. Na het jaar 1247 was Hessen een zelfstandig landgraafschap, waarvan de inwoners in de middeleeuwen wel de vrachtrijders van West-Europa ge noemd werden. Hun verbindingswegen lie pen van de Noordzee en de Oostzee tot de Middellandse Zee. Met hun. zware huif karren vervoerden ze onder meer aardewerk uit het Rijnland naar Holland. In de late middeleeuwen kwamen er on der het Hanzeverbond opnieuw tal van Hessenweg op de Veluwe. handelswegen tot stand tussen de meer dan zeventig aangesloten steden in de ge bieden rond de Oostzee en de Noordzee. Beurtveren en Wagenveren. Niet alleen de verkeersmiddelen te land ontwikkelden zich naarmate de tijd vor derde, maar met de verkeersmiddelen te water was dat evenzeer het geval. Uit de oorspronkelijke probeersels ontwikkelden zich tenslotte bepaalde scheepstypen, zowel voor de zee- als voor de binnenvaart. Zo zag men in de 16e en de 17e eeuw koggen, heuden, hulken, pleiten, ponen, karvelen, snikken, kagen, damlopers of hoe ze verder mogen heten, kleur, leven en charme verlenen aan een waterwereld, die toen heel wat uitgestrekter was dan thans het geval is. Van beurtveren was al sprake in de 14e eeuw, maar ze kwamen eerst goed tot ontwikkeling op het laatst van de 16e tussen steden of tussen dorpen en steden. Er werd op vaste tijden gevaren, waarbij zowel vracht als passagiers vervoerd wer den. Beurtveren, de naam zegt het al, wer den door enkele schippers om de beurt gevaren. Dat op de beurt varen werd in talloze ordonnanties, keuren en gildebrieven geregeld. Zo werd reeds in de 16e eeuw aandacht besteed aan een beurtveer tussen Haarlem en Zeeland, waarbij vooral werd overwogen welk soort schepen in dat veer zouden varen. De beurtschippers werden aangesteld door de stedelijke overheid. Bij hun aanstelling werden aan de schippers verschillende eisen gesteld met betrekking tot het schip, de afvaart, de behandeling van passagiers, dronkenschap, tarieven, enz. ]0

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1976 | | pagina 10