oorlog
En zo begon toen de honderdjarige
Het heeft lang geduurd eer koetsen, ge
trokken door paarden, ingeburgerd raakten.
Onze voorvaderen vonden het maar een
gevaarlijk voertuig. De afgevaardigden van
de steden gingen liever te voet of met
de schuit dan dat zij hun achtbaarheid
of zelfs hun leven in gevaar lieten brengen
door wilde paarden.
Niettegenstaande deze bezwaren ontston
den naar het voorbeeld van het beurtverkeer
te water tenslotte eveneens de zgn. wagen
veren, waarbij dus ook wagens op vaste
tijden reden tussen twee of meer plaatsen
voor vervoer van personen en vracht. Dat
ze slechts tot een beperkte bloei kwamen,
kwam vooral door de slechte toestand waar
in de meeste wegen destijds verkeerden.
Maar ook de veiligheid liet veel te wensen
over. Dat blijkt onder meer uit het vol
gende citaat uit een in 1689 uitgegeven
We staan met auto en caravan op de
camping „De Meidoorn" in Sluis, een week
lang. De harde wind ruist door de hoge
bomen op de wallen die het enorme terrein
omgeven, we hebben bij de VVV de streek-
kaart „West Zeeuws-Vlaanderen" gekocht
en hebben wat boekjes over de historie
van die streek aan boord, ook het uitste
kende verzorgde deeltje „Vakantietips Cad-
zand" (honderd pagina's informatie); veel
over vissen, schelpen, weekdieren, fossielen
staat erin.
Jantje van Sluis.
Het lijkt alsof Sluis, vroeger havenstad,
zegt: welkom vreemdeling! Kijk maar eens
rustig rond, zo ge wilt van het Belfort,
boek met gebeden voor reizende lieden.
„Heijlige Vader, geleijdt en voert mij
nader op deze reijse door de bescherming
Uwer lieve Engelen, dat ik seecker zij voor
moordenaars en roovers, voor giftige lucht
en quade sieckte."
Inderdaad lagen destijds vagebonden en
struikrovers maar al te vaak op de loer.
Overvallen op wagens met hun meestal
weerloze reizigers schijnen maar al te dik
wijls te zijn voorgekomen.
Ook menig koopman die toen naar Zuid-
Europa reisde om er zeep te gaan kopen,
viel maar vaak in handen van roversbenden
en keerde nimmer terug. Vandaar dat de
uitdrukking „om zeep gaan" ook vandaag
de dag nog in ongunstige zin wordt ge
bruikt.
J. P. van den Broecke.
(Wordt vervolgd).
de toren van het stadhuis uit 1375. Een
zingende beiaard, een middeleeuws en bont
houten beeld van Jantje de klokkenist die
Sluis redde bij de zoveelste aanval van de
Spanjaarden, elk half uur wordt de klok
aangeslagen.
Aan het eind van een straat steekt een
reusachtige windkorenmolen kap en wieken
in de hoogte, daaronder een mengeling van
rode daken, witte geveltjes, winkeltjes, eet
huisjes en terrasjes. Sluis heeft veel mee
gemaakt; na de wederopbouw heeft men
toch de eigen sfeer weten te behouden.
Er zijn er die je eens olijk aankijken als
je hen vertelt dat Sluis een heel fijn stadje
is, waar je graag vertoeft. Laat ze maar!
Er staan in Sluis geen parkeermeters, het
kwartje is voor de sympathieke oude par
keerwachter op de markt. Er zijn kafeekes
waar voortreffelijke Gueuze, Piedboeuf en
Stella worden getapt en waar ie fritten
en gaufres (pardon, wafels) geserveerd
krijgt. Je koopt er prima hesp, Ardenner
patés en onbekende soorten worst. Een
stroom kooplustigen bevolkt Sluis ook op
zondagen en in de avond; een supermarkt
heeft er twee Belgische en een Hollandse
kassadoorgang. Ons Renaultje-16 staat tus
sen lange, lage Amerikaanse sleeën van
auto's. Bijna hadden we die porseleinen
tempelolifant gekocht (1250 Bfrs of 85 gul
den), maar het werd een pot ginseng en
een paar blikken longans, ook uit China;
daar in die welvoorziene reformwinkel bij
de markt,
We bezichtigen de magistrale raadzaal
met die prachtige schouw, het gesmede hek
(uit Middelburg), de schilderijen, de gobe
lins; de rij wapenschilden langs de wanden
begint met Gvvijde van Dampierre, die
Vlaamse graaf die Sluis in 1290 stadsrech
ten verleende, dan Robrecht III van Béthune
(1305—1322), dan Lodewijk II van Nevers
(13221346) en nog twee uit het Huis
Dampierre. Volgen onze oude bekenden van
de schooljaren: Filips de Stoute, Jan zonder
Vrees, Filips de Goede, Karei de Stoute,
Maria van Bourgondië. Dan de Habsbur-
gers: Filips de Schone, Johanna de Waan
zinnige, en inderdaad ook de wapens van
de Generaliteit, van Nederland en Zeeland,
dan dat van Sluis zelf. Uurtje heraldiek,
een paneeltje van Breughel zelf; carillon-
gebcier boven ons, enfin, u hoort het wel:
we voelen ons hier helemaal thuis, in dit
vestingstadje dat vroeger aan het Zwin lag.
Naar het Sincfal.
We rijden op 'n regenmorgen met de
„losse" auto via Retranchement (groene
vestingwallen met koeien erop, een foto
genieke molen) naar Cadzand, bewonderen
de Teunisbloemen in de duinen bij het ge
maal en de uitwateringhaven. Dan naar
het Zwin, natuurreservaat. Sincfal heette
het in de Friese wetten, het Lex Frisionum
uit de achtste eeuw. Tot daar golden
die wetten, en daar is (nog) de Belgische
grens. Een hoge dijk eromheen tegen de zee,
en in de luwte duindoorn, vlier en elzen;
een enorme camping vlakbij. Meeuwen bo
ven de verzande zee-arm die maar enkele
meters breed is, verderop de zee, laag
water, bakens, een viskotter aan het werk.
Geel zand, grijze slik, een weggezakte en
een geëxplodeerde bunker, brokken beton,
rollen prikkeldraad.
Terwijl mijn vrouw speurend zoekt naar
hartschelpen, horentjes, kamschelpen, Vo-
luta. Terebratula, Turritella en Cardita
Planicoasta (ter aanvulling van haar schel
penverzameling) zwerf ik als gewoonlijk
wat mijmerend rond. Dus dit is alles wat
er over is van het Zwin, door een enorme
zee-doorbraak in plm. 1134 ontstaan: Dam
me en Brugge waren bereikbaar voor de
toenmalige zeeschepen. Sluis ook. Cadzand,
reeds genoemd in 1112, lag op een kust-
eiland. Ze hebben er die transgressie mee
gemaakt en zijn daarna weer land gaan
winnen, gebruikmakend van het aanslibben
tegen lage dijkjes (Kerckpolre 1177, Sud-
polre 1189). Stormgetijden brachten wa
tersnood en vluchten, verdrinkingen, mate
loze ellende net als in 1953, nog geen
kwarteeuw geleden! En altijd werd weer
opgebouwd, bebouwd, verder ingepolderd.
Welke romanschrijver begint er een stu
die over de Middeleeuwen aan het Zwin?
Om te vertellen van die bewogen tijden:
in 1290 werd Cadzand verwoest door de
opstandige Jan van Renesse, nogmaals in
1295 door de Westfriezen, nogmaals in 1300
li