Uit de „goede" oude tijd. Een postkoets onderweg. diligence afgebeeld, die destijds reed tussen Den Haag en Rotterdam. Het is een post- rijtuig zoals blijkt uit de kroon en een koninklijk naamcijfer. Dat soort postrij- tuigen was in 1815 al voorzien van metalen veren. De ijzeren spoorweg. Op 20 september 1839 vertrok de eerste spoortrein in ons land op het trajekt Am sterdam Haarlem. De snelheid van dat- nieuwe wereldwonder bedroeg 40 km per uur en de kranten stonden er vol van. Uit de eerste partikuliere spoorlijnen groeide na 1860, toen de aanleg van spoorlijnen een staatsaangelegenheid werd, een lijnen- net dat alle belangrijke bevolkingscentra in ons land met elkaar verbond. Ofschoon trekschuit en diligence niet aan stonds verdwenen, gingen ze wel snel ach teruit, zowel in omvang als in betekenis. Zodoende werd het zowel op de trekvaarten als op de straatwegen steeds stiller. Ook de opkomst van het stoombootver- keer deed zich intussen gelden. Talloze stoombootjes zorgden voor de verbinding tussen de steden met het naburige platte land en tussen de steden onderling. Van 1880 af werd hun funktie inmiddels weer overgenomen door de stoomtram. Toen in 1890 de heer D. W. van Renes te Utrecht een petroleummotor voor de binnenvaart wist te konstrueren, betekende dat een versnelde ondergang voor de trek- schuitjagerij. De wet van 1880 betreffende de openbare middelen van vervoer had tien jaar eerder reeds een einde gemaakt aan het privilege van de beurtveren en de wagenveren. De beurtvaart als zodanig begon echter een periode van nieuwe bloei, voor zover dat het vervoer betrof van uitsluitend goe deren tussen vaste afvaartplaatsen en op geregelde tijden. Het was tenslotte de vrachtauto die ook deze beurtschipperij de das zou omdoen. Maar dat gebeurde wel veel later. Camera Obscura. Een verhaal over trekschuit, diligence en spoortrein zou onvolledig zijn, als daarin geen melding werd gemaakt van de kritiek en de lof die Hildebrand (Nicolaas Beets) er destijds over spuide in de Camera Obs cura. Over de trekschuit schreef hij onder an dere het volgende: „Zo gij beweert dat gij er op uw gemak zijt, houd ik U voor een mismaakt schepsel, voor een kleine krates niet hoger dan mijn knie; althans zeker niet voor een kerel van vijf voet zeven duim, als uw onderdanige dienaar. De roef is de ware atmosfeer voor alle mogelijke voor oordelen, de geschikte bewaarplaats van alle verouderde begrippen, de kweekschool van allerlei lelijke lage gebreken." De normale en gewone diligence van die tijd beschreef hij als volgt. „Stoten en ram melen! O, dat men in een land als het onze waar de straatwegen zo uitmuntend zijn, zulke slechte diligences maakt en ge doogt." „Schokkende, nauwe, dreunende, vuile, tochtige, harde, tuitelige dozen, een soort van grote rammelende builkisten op vier wielen." Zo gaat hij dan nog wat door. U ziet, zijn kritiek was niet mals. Vol lof is hij echter voor de diligences van „de edele van Gend en Loos. Veldhorst en Koppen", die hij „Warme mensenvrienden" noemt. „In uw wagens zit men op brede banken, de plaatsen zijn ruim; de kussens en ruggestukken welgevuld; de bakken diep; de veren buigzaam; de wielen breed; de portieren niet tochtig: de raampjes be- scheidenlijk zwijgende; uw vier paarden al tijd in geregelde draf." Na zijn slechte ervaringen met de trek schuit en de meeste diligences, besloot Hil debrand het met de stoomboot te pro beren, waarvan hij grote verwachtingen had. Maar ook daarmee kwam hij bedrogen uit. getuige zijn volgende ontboezeming: „Eerst gaat het goed. Men komt vrolijk en luchtig, lustig, fris en vatbaar voor allerlei soort van genoegens aan boord." Maar de reis duurt onze schrijver te lang en hij De Veerschipper (uit de Nederlanden). Een postrijtuig. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1976 | | pagina 9