Reizen en trekken
in vervlogen tijd <siot)
wil naar 3van ons nationaal inkomen
toe voor mondiale hulp. Als we er nu eens
een klein deel vanof anders wat
lenen van Saoedi Arabiëoch laat toch
maar.
We willen door naar Emmadorp, dus
zakken we naar beneden, eerst Kruispolder
haven. Het is laag-tij en wat oude bootjes
liggen er armzalig bij. De tijd heeft er
stil gestaan. Een enkele Malvaplant tussen
de oude stenen probeert aan het geheel
nog een violette toets mee te geven. Veel
helpt het niet, het desolate voert de bo
ventoon.
Op naar 't haventje van Paal. Eveneens
laag-tij natuurlijk. Wat steltlopertjes vinden
het allemaal wel best, ze wroeten maar
wat rond in de modder.
Een handjevol oude mannen en vrouwen
cp een bank voor de nederige huisjes, vin
den het kennelijk ook wel best, wat zullen
zij er tegen doen. Ze kwetteren maar wat,
simpeltjesweg. Welvaart staat niet in hun
woordenboekje, misschien welzijn? Wie zal
het zeggen.
Ook dit is Nederland en goed om te zien.
Goed om aan te denken, in de winter
vooral, als we allmeaal wat meer naar
binnen gekeerd leven in onze huizen. Hoe
zouden ze daar dan hun dagen doorbren
gen, die onbekende oude mannen en vrou
wen en de jonge? Er is zo weinig wat het
oog bekoort, maar de verkiezingsbiljetten
zullen er straks weer kleur geven, dat wel.
In alle toonaarden, in alle schakeringen,
hun stemmen worden graag ingewacht. Zo
gaat dat.
En daarna, en verder? Verder waarschijn
lijk niets meer. Vergane glorie, verleden
tijd. Maar als het water nou nog maar
schoon was, zodat alles z'n kans had te
overleven in goede gezondheid. Echt welzijn
voor de planten, de vissen, de vogels.
Paaler loopt géén groen gemar
keerde weg op de kaart en toch, onver
getelijk.
Rond Emmadorp staan de hooi-oppers te
geuren. Bovenop de dijkjes is er gemaaid,
landinwaarts golft wit bloeiend vlas zover
het oog reikt. Wie sprak daar over vergane
glorie? Weelderige korenschuren zijn het
waar we doorheen rijden, zilverglanzende
gerste-velden. De peppels ritselen en ruisen
ook daar en de kleine grauwe veldleeuwe-
rikjes trekken hun trillers rechtstandig bo
ven de rechthoekige vlakken.
Bij het eenzame witte verlaten huis,
vlak tegen de schorren aan, daar stoppen
we. Zover het oog reikt is het verder Ver
dronken Land van Saeftinge.
Als die koe uit de film „Fanfare" van
Bert Haanstra schuift aan de einder, boven
al het groen, een kolossaal zeeschip voorbij.
En nog een en nog een, absurd gezicht.
Het is warm, man en honden hebben de
schaduw van de auto op het gras onderaan
de dijk even opgezocht en verroeren zich
niet. Ik zit er bovenop. Het ruikt heerlijk
naar klaver en vers gemaaid gras. Vlakbij
is een man bezig met wieden, een hond
aan de ketting naast z'n oude fiets. Verder
geen levend wezen.
Met een sprietje in m'n mond en m'n
ogen geknepen in de zon, tuur ik de verre
dijk af naar iets grijzigs. Ik kan het niet
thuisbrengen en ga erop af. Over de dijk,
zo licht, zo opgetild door die symphonie
in enkel groen en blauw.
Schapen, een hele kudde schapen, ik zeg
het hardop, verrukt. De herder blijkt hard
horend, ik vroeg hem wat. maar uit zijn
monotoon gemompel maak ik op dat hij
me niet begrijpt.
Ik hoef dus zonodig niet meer en zit
maar stilletjes te genieten van het gerasp
van wel tweehonderd zachte snoetjes, zeer
tevreden met het taaie slijkgras zo te horen.
Kleine lammetjes maken rare bokkespron-
gen aan de zijde van hun wollige moeders.
Twee jonge honden beginnen wat rusteloos
om de kudde heen te rennen.
Ook de herder komt in aktie en het
begint tot me door te dringen dat de vloed
op komt. Hij loopt voorop, richting schaaps
kooi. Op de kaart heb ik gezien waar zich
die bevindt. Wat heb ik geboft; ze trekken
nu langs me heen onderaan de dijk, het
grootste deel tenminste. De rest kan nog
geen afscheid nemen van de lekkere hapjes.
Eén van de jonge honden maakt het wel
heel bont, hij holt als een gek tussen de
wolbalen heen en weer, hangt zo hier en
daar aan diverse halzen en bijt in poten.
Op de kreet: „Bobbie kom hier, Bobbie
kom" laat hij even los, om even later z'n
hart weer op te halen. „Bobbie kom hier,
Bobbie kom". Het is niet meer van de
lucht, monotoon blijft het naklinken boven
het verdronken land. Een paar stugge ach
terblijvers zakken zo nu en dan al aardig
weg in de snel opkomende vloed. Bobbie
rent en stelt zich aan op een reusachtige
manier, maar ja, je bent herdershond of
je bent het niet.
De toestand van het wegennet.
Het feit, dat aan het vervoer per schuit
over de Walcherse watergangen eerst om
streeks 1885 een einde kwam, bewijst maar
al te zeer, dat de toestand van de wegen
tot op het laatst van de vorige eeuw er
veel te wensen overliet.
De wegen die in de middeleeuwen op
de Zeeuwse eilanden voorkwamen, konden
op die naam maar nauwelijks aanspraak
maken. Ze waren geen van alle verhard
en verkeerden reeds daarom al in een
erbarmelijke toestand. In de zomer waren
ze voor het verkeer van toen nog wel te
gebruiken, als men althans de stofwolken
die daarbij ontstonden, voor lief wilde
nemen. In de winter waren het niet meer
dan onbegaan- en onberijdbare modderpoe
len en was men vaak noodgedwongen op het
vervoer per schuit aangewezen.
Een lachfilm was er niets bij. Ik heb
het uitgegierd van het lachen daar op m'n
eentje. Heel langzaam ben ik, bovenover,
de kudde gevolgd.
3000 ha met slijkgras begroeide schorren,
dat is het Verdronken Land van Saeftinge.
In de 16e eeuw ontstaan en balancerend
tussen eb en vloed.
Wilde eend, bergeend, scholekster, kievit,
kluut, rietgors, diverse ganzensoorten en
wat niet al, voelen zich er thuis, daar op
de grens van land en water.
Wij willen er nog eens heen, na een
afspraak met de gids, de heer F. van de
Zande uit Clinge, Telefoon 01140 - 33 98.
Om er rondgeleid te worden tussen de
spartina, zeeaster en weet ik niet al voor
schoons.
Misschien zie ik „Bobbie kom hier, Bob
bie kom" dan ook nog eens terug, ik hoop
het. Wat volwassener geworden, wat rus
tiger misschien met die arme schapen,
want het ging me daar van hatsikadé,
sjonge sjonge.
Om nooit te vergeten.
Mirja Muurling Soest.
De bezanding, waardoor men aanvankelijk
probeerde de berijdbaarheid van de wegen
te verbeteren en naderhand de verharding
met keien (calcijen oftewel kinderkopjes),
betekende echter al een grote vooruitgang
voor het wegverkeer.
Eén van de wegen die in ons land voor
het eerst van een verharding werd voorzien,
was de weg van Middelburg naar Vlissin-
gen (de oude Vlissingse weg). Reeds in 1540
schijnt er al een gedeelte van bestraat te
zijn geweest. In diezelfde tijd liet Maxi-
miliaan van Bourgondië, heer van Veere,
een verharde weg aanleggen tussen Zanddijk
en Veere. Tussen Zanddijk en Middelburg
lag in 1572 een aarden weg, terwijl achter
eenvolgens in 1636 en 1669 voetpaden
werden aangelegd tussen Middelburg en
Vlissingen en tussen Middelburg en Veere.
Tussen de jaren 1649 en 1665 werd de
20