Yerseke „oester- en mosselparel" aan een schone, open Oosterschelde Oud dorp met zin voor 't moderne De voorplaat van dit nummer van „Zeeland Magazine' zal menigeen in verrukking brengen. Niet alleen de fraaie fotografische compositie, maar ook het onderwerp het Zeeuwse zeebanket zal naast esthetische gevoelens ook herinneringen oproepen aan culinaire geneugten, beleefd ergens in Zeeland. Het is op veel plaatsen in deze provincie mogelijk te genieten van de vreugde die Noordzee en Scheldewateren ons ook in deze tijden nog bieden. Maar bij mossels, oesters, krukels en wulken denken wij toch nog altijd in de eerste plaats aan Yerseke. Zeker, we willen oorden als Bruinisse, Tholen en het Zeeuws-Vlaamse Philippine bijvoorbeeld, niet tekort doen. Ook daar weet men wat schelpdieren, afkomstig uit zilt zeewater voor een behandeling ver dienen om ze aantrekkelijk te verkopen en om ze smakelijk toebereid aan een water tandende gast voor te zetten. Sinds het bestaan van de aarde is de mens terwille van zijn voortbestaan er op uit geweest uit de zee te halen wat van zijn gading was. Vissers en „mosselrapers" hebben in Zeeland dan ook in alle tijden wel een rol gespeeld in het economische leven. Yerseke is al decennia en decennia een centrum waar vangst en handel van schelpdieren zich concentreren, alhoewel de schelpdierencultures daar pas goed konden groeien en bloeien naarmate moderne ver werkingsmethoden, opslagmiddelen en voor al ook transport zich meer gingen ontwik kelen. Pas na 1875 gingen de schelpdieren cultures zich in georganiseerde vorm ma nifesteren. Zeer bemiddelde Rotterdammers als een Graaf Van Zoelen toonden zich bereid voor belangrijke investeringen te zorgen. Voordien was er meer van „wilde vangst" sprake geweest. Paus Urbanus III zal vermoedelijk nog niet aan de mosseltjes en oesters van Yer seke hebben gedacht, toen hij zijn oorkonde van 6 september 1186 schreef. De paus had een aanleiding de goederen van de abdij van de Norbertijnen van Tongerlo, gelegen in het huidige België, in bescherming te nemen. Volgens de bekende Zeeuwse his toricus Dekker behoorde tot die goederen ook al „terram in Gersecka" of „grond in Yerseke". In het jaar 1233 bevestigde paus Gregorius IX nog eens het bezit van de abdij van Tongerlo in „Ihrseca", Yerseke. Uit deze historische regels valt zo het een en ander af te leiden. De Norbertijnen, afkomstig van de zandige streken rond Tongerlo in de Kempen, zagen mogelijkheden op de Zeeuwse klei. Er zijn trouwens meer Vlaamse kloosters die van Ter Doest en Ter Duinen in West-Vlaanderen op Zuid-Beveland in het bezit geweest van uitgestrekte landerijen, die voor een deel zelfs onder hun leiding waren ingedijkt. Zeeland heeft dus in de Middeleeuwen al in de belangstelling gestaan van Vlaan deren en eigenlijk is dat vandaag de dag nog zo. Ook in Yerseke kunnen ze daar van mee praten. Een groot deel van de Yersekese mossel-export gaat naar de zuider buren, die tijdens het mosselseizoen ook graag zelf over de grens komen om in de Yersekese restaurants wat schaaldieren te verschalken. Maar even terug naar de pauselijke oor konden van 1186 en 1233. Ze tonen aan, dat Yerseke toen reeds bestond, al was de schrijfwijze van de naam verschillend. Nog veel vroeger bestond Yerseke al. In 966 werd het „Gersakre" genoemd, in 980 „Ger- sicha". De geleerden zijn het over de be tekenis niet eens. Men kan er „snelle wa terloop" van maken, maar even goed ook „speerpunt" of „gras". De huidige bewoners maken zich daar niet zo druk over. Zij noemen hun dorp „Iese" met een lang gerekte „ie". Een aantal jaren terug, toen Yerseke nog een zelfstandige gemeente was het behoort nu tot Reimerswaal heeft het gemeentebestuur eens een boze brief ge schreven aan het hoofdbestuur van de PTT. Die instantie had in correspondentie „Ier- seke" met een „I", in plaats van met een „Y" geschreven, en dat namen de Yersekse vroede vaderen niet, zeker niet van „de post"! Zullen we de historie nu maar laten rusten om naar het huidige Yerseke te gaan? De Yersekenaar even aan u voor te stellen? Maar die Yersekenaar van heden stamt af van de inwoner van Yerseke van vroeger. Over het algemeen is hij vrij stevig van bouw, niet klein. Men vindt zowel erg donkere als blonde mensen in het dorp aan de Oosterschelde. Hier en daar valt ook een naam met een kennelijk Frans verleden op. Ook hier zal „het huwelijk tussen de zon en de sneeuw" wel hebben plaatsgevonden: vermenging op den duur van nazaten van schaapherders, die vanuit het zuiden gekomen, de schorren met hun kudden bezetten; rondhoofdige mensen, mis schien verwant aan de Kelten. Friezen, Saksen, via de zeekust gekomen, en Franken, en wellicht ook Sueven hebben er voor gezorgd dat er ook nu nog blonde Yerse- kenaren rond lopen. De Yersekenaar is dat over het algemeen „een zorg". Zo laat het hem ook vrij on verschillig dat andere Bevelanders van hem zeggen, dat hij „slik op 't vur'oad" heeft. Zijn belangstelling is meer op heden en toekomst gericht. Daar heeft hij het dan ook meestal over in zijn eigen dialect, dat zich kenmerkt door een dikke „n" op het eind: net als in het Noorden. Friese in vloed? Misschien, maar volgens sommige taalgeleerden dan via de invloed van West- vlaamse grondboeren uit de Middeleeuwen. Maar daar zitten we alweer in de ge schiedenis! En de huidige Yersekenaar is toch wel een modern ingesteld mens. De handel en het transport van de schelpdieren 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1976 | | pagina 5