Slechts een beperkt aantal jaren hebben
de gebouwen als zodanig dienst gedaan.
Reeds in 1868 werden ze door de maat
schap van eigenaren van gronden in de
Oost-Beveland- en Wilhelminapolders over
genomen. Ze deden daarna lange tijd dienst
als veehoeve en voor graanberging.
Toen ik er in 1973 nog een foto van
wilde maken, bleken ze kort daarvoor te
zijn afgebroken.
In de polderstoven kwam een grote ver
betering tot stand, toen men er in 1852 in
slaagde de meekrapwortels tijdens de ver
werking niet meer met de rook van de
gebezigde brandstof in aanraking te laten
komen. Ook deze verbetering beïnvloedde
de kwaliteit van het eindprodukt in gunstige
zin en gaf bovendien een grote besparing
op de brandstof.
Toen echter de uitvinding van de che
mische kleurstoffen een feit werd, stond ook
in de Wilhelminapolder de ondergang van
de meekrapkuituur voor de deur. In 1874
verbouwde men er de laatste meekrap.
Voor zover Noord-Bevleand betreft is be
kend dat in 1835 vergunning werd verleend
voor de bouw van twee meestoven in Geers-
dijk. In de eerste helft van de 17e eeuw
was er al sprake van een „stove" in Colijns-
plaat en in het begin van de 18e eeuw
stond er ook in Wissenkerke een meestoof.
Een opleving van de meekrapteelt had als
gevolg dat tussen de jaren 1860 en 1865
het aantal meestoven op Noord-Beveland
zelfs verdubbelde. Zo bouwde men in 1860
in Kamperland de meestoof De Vrijheid,
waarin een stoommachine werd geplaatst.
In Kats werd in 1862 een meestoof ge
bouwd, waarna men in 1865 in Colijnsplaat
de meestoof De Eendracht stichtte.
In 1877 stonden op Noord-Beveland nog
zes meestoven; thans zijn ze vrijwel alle
maal verdwenen, met uitzondering van de
stoof in Geersdijk.
Of Noord-Beveland vóór zijn ondergang
in 1530/32 nog meekrapnering heeft gekend
is niet bekend.
Zoals reeds in de aanhef van dit verhaal
werd vermeld, is in het westelijke deel van
Zeeuws-Vlaanderen de teelt en verwerking
van meekrap van weinig betekenis geweest.
Volgens de Tegenwoordige Staat van Zee
land begon omstreeks het jaar 1729 bij
Aardenburg een maatschappij van kooplie
den met de verbouw en de verwerking van
meekrap. Daartoe werd in 1734 in Aarden
burg een meestoof gebouwd, die echter al
in 1825 moest worden stilgelegd.
In oostelijk Zeeuws-Vlaanderen daarente
gen was de meekrapnering van veel meer
betekenis. Vooral het land van Saaftinge
genoot vóór zijn ondergang grote bekend
heid door zijn rijke meekrap velden. De
meekrap van het Hulster- en Axeler-ambacht
gold als de beste van Europa. De verwer
king van de meekrapwortels vond vooral
plaats in Hulst en Hontenisse. In 1765 vere
nigden zich een aantal ingezetenen van
Axel om in de oude stad een meestoof te
stichten. Omstreeks 1860 stonden in Axel
twee meestoven en in Hontenisse zes.
Voorts stonden er toen nog meestoven
in Terneuzen (Driewegen), Ossenisse (Kam
pen), Stoppeldijk en Zaamslag. Ze leverden
een duidelijk bewijs van de omvang van
de meekrapteelt in het oostelijk deel van
Zeeuws-Vlaanderen. Niet lang daarna kwam
ook daar de klad in de meenering. Een kran
tenbericht d.d. 28—10—1868 meldde uit
Hoek de volgende bijzonderheid: Bij de land
bouwer M. Riemens in de Koudepolder is
de 77-jarige arbeider D. van Tatenhoven
nog bezig met het delven van mede. Hij
heeft al 56 teelten helpen uitsteken.
In 1874 werden in Axel en Hoek twee
stoven met groot verlies verkocht. Op 2
mei 1884 ging de meestoof De Hoop te Drie
wegen bij Terneuzen in vlammen op. Niet
lang daarna behoorde de meekrapnering er
overal tot het verleden en verdwenen de
meestoven, de een na de ander
Meekrapverbouw en -verwerking
buiten Zeeland.
Vanuit Zeeland heeft de teelt en verwer
king van meekrap zich ook naar het West-
Brabantse kleigebied uitgebreid, met name
naar de omgeving van Klundert en Hal
steren. In de omgeving van Bergen op
Zoom waar destijds veel meekrap werd
verhandeld ontdekte men het eerste
spoor van dit gewas omtrent het jaar 1514.
Het archief van Bergen op Zoom bevat nog
een keur op het verwerken van meekrap
uit 1440. In de buurt van Halsteren (Au-
vergnepolder en Glijmespolder) waren mee
stoven in bedrijf, evenals onder de gemeen
ten Dinteloord, Fijnaart, Willemstad, Ze
venbergen en Klundert.
Nog in het begin van de 19e eeuw hebben
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant be
palingen opgesteld die knoeierijen bij de
verwerking van meekrap moesten tegen
gaan. Daartoe werden toen zelfs twee
beëdigde keurmeesters aangesteld.
Een ander niet-Zeeuws gebied waar mee
krap werd verbouwd en verwerkt was
Goeree-Overflakkee. De teelt werd voorna
melijk in de buurt van Ouddorp bedreven,
waar ook enkele meestoven stonden. Het
meekrapbedrijf op Flakkee heeft het zelfs
nog volgehouden toen men er in Zeeland
al mee was opgehouden. In de Nederland-
sche Stad en Dorp Beschrijver (1793) worden
als plaatsen waar meekrap werd verbouwd:
Stad aan 't Haringvliet, Den Bommel, Me
lissant, Herkingen, Nieuwe Tonge en Oude
Tonge genoemd.
Restant van de Geersdijkse meestoof.
16