Nieuwe verwerkingsmethoden.
Omstreeks 1820 kwam de Zeeuwse mee
krapnering in moeilijkheden als gevolg van
buitenlandse konkurrentie. Het was nl. het
Franse produkt, geteeld in de buurt van
Avignon, dat de Zeeuwse meekrap van de
Engelse markt verdreef. Hoe slecht het er
met deze kuituur wel voorstond blijkt uit
het feit dat rond het jaar 1840 Frankrijk
ongeveer vijfmaal zoveel meekrappoeder ex
porteerde dan Nederland.
In 1828 was een Franse scheikundige er in
geslaagd om kleurstof uit meekrapwortels
vrij te maken door toediening van zwavel
zuur. De aldus verkregen kleurstof noemde
men garancine.
Wilde Zeeland de buitenlandse konkur
rentie met sukses het hoofd bieden, dan
leek spoedige modernisering van het bedrijf
daartoe de enige mogelijkheid. De paarden
kracht werd vervangen door de stoom
machine en de stampinrichting door maal
stenen. De eerste stoomgarancinefabriek
werd in 1846 in Zierikzee opgericht door
de firma Ochtman en Co. De wortels wer
den in deze fabriek voordat ze gemalen
werden onder stoomverwarming met zwa
velzuur behandeld en zo kwam de garan
cine vrij.
Om aan de grote vraag naar mechani-
satiemiddelen te kunnen voldoen, werd in
Zierikzee de machinefabriek van Nardten
en Luckerhof opgericht, waar de benodigde
stoommachines en ketels werden gemaakt
en geleverd. Zo begon men in Zeeland
zoetjesaan de achterstand in de meekrap
verwerking in te halen en begon een nabloei
die enkele tientallen jaren zou duren.
Faktoren die daartoe mede aanleiding
gaven, waren de daling van de produktie-
kosten als gevolg van de oprichting van
garancinefabrieken en de technische ver
nieuwing van veel meestoven. Daarnaast
deed de grote uitbreiding van de Engelse
katoenindustrie in Lancashire de vraag naar
kleurstoffen voor de Engelse katoendruk
kerijen sterk toenemen. Óm bovendien de
konkurrentie op de wereldmarkt nog doel
treffender het hoofd te kunnen bieden, trok
de regering in 1845 alle keuren, verorde
ningen, reglementen en instrukties op de
verwerking van meekrap in.
In 1850 begon een garancinefabriek in
Middelburg te draaien, in 1852 gevolgd
door een fabriek in Wilhelminadorp en in
1853 door twee fabrieken in Goes. In 1859
waren in Zeeland elf meestoven voorzien
van stoommachines. Beschikte Zeeland in
1819 nog over 41 meestoven, in 1866 was
dit aantal gestegen tot 73 stuks. De laatste
moderne meestoof werd gebouwd in 1870
aan de Ooststraat te Kapelle en heette De
Nijverheid. In 1877 werd er voor het laatst
meekrap in verwerkt.
Verval en einde.
Het jaar 1868 luidde definitief het einde
van de meekrapnering in. In dat jaar wisten
Lieberman en Graefe langs synthetische
weg uit koolteerstoffen een produkt te
winnen, dat alizarine werd genoemd. De
aldus gevormde rode aniline kleurstof zou
in de daarop volgende jaren de meekrap
geheel verdringen.
De crisis begon na 1880 zeer ernstige
vormen aan te nemen. Veel meestoven
werden gesloopt of werden als landbouw-
schuren in gebruik genomen. Vooral op
Schouwen, waar in de jaren tussen 1860
en 1870 nog 32 meestoven in werking wa
ren, kwam de klap hard aan. In Zeeland
bedroeg de met meekrap beteelde opper
vlakte in het tijdvak 1860—1870 nog
2363 ha; deze oppervlakte daalde in het
tijdvak 1870—1880 tot 1366 ha en daalde
daarna steeds meer. In 1890 was in Zee
land nog een oppervlakte van 600 ha met
meekrap begroeid, in 1894 nog 270 ha en
in 1910 nog slechts 28 ha.
Door het verval van de meekrap ver
werkende industrie zowel als de handel in
meekrappoeder, liep het inwoneraantal van
Zierikzee gedurende het tijdvak van 1874—
1881 met circa 1000 terug.
De meekrapstoof in Kapelle bij Zierikzee
heeft het desondanks nog volgehouden tot
omstreeks 1916. Dat valt op te maken
uit een advertentie in de Zierikzeesche
Nieuwsbode uit 1915, waarin landbouwers
de kans werd geboden om in 1916 nog
meekrap te drogen in de meestoof „de
Kapel".
Als herinnering aan zijn vroegere glorie
schijnt hier en daar in Zeeland langs dijken
of onder heggen nog wel eens een meekrap-
plant in het wild voor te komen.
De schade die de boeren van het ver
dwijnen van de meekrapteelt ondervonden
viel mee, doordat de vrijgekomen land
bouwgrond met nieuwe gewassen als vlas,
karwei, koolzaad, maar vooral met suiker
bieten bebouwd konden worden. Zodoende
bleven zowel de ekonomische als de sociale
nadelige gevolgen, ontstaan door de onder
gang van de aloude meekrapkuituur, ten
slotte toch nog beperkt.
J. P. van den Broecke.
Geraadpleegde bronnen.
Jappe Alberts en Jansen. Welvaart in
wording.
Uitg. Tirion. Tegenwoordige Staat van
Zeeland.
Wilderom. Tussen afsluitdammen en delta-
dijken.
Braber en Pols. Zierikzee zoals het was.
Div. auteurs. Het boek der uitvindingen
(1876).
Van Dillen. Van rijkdom en regenten.
Boerendonk. Historische studie over den
Zeeuwschen landbouw.
Brugmans. De arbeidende klasse in de 19e
eeuw.
Slootmans, Merkelbach en Smit. Halsteren.
Zijn geschiedenis en zijn archief.
Bouman. Geschiedenis van den Zeeuwschen
landbouw.
Lokker. Om het behoud van de oude mee
stoof te Bruinisse.
Abelmann en Goudzwaard. Goes in oude
ansichten.
Van der Poel. De Wilhelminapolder 1809—
1959.
Van der Poel. De teelt van meekrap.
(Neerlands volksleven februari 1965).
L. v. Wallenburg. Meekrap (Tijdschrift
Nederlandse Historiën 7e jaargang no. 1,
1973).
M. P. de Bruin en mr. Tina Kannegieter.
Zeeland bij gaslicht.
J. Mertens. De laat middeleeuwse land
bouweconomie in enkele gemeenten van het
Brugse platteland.
Dr. J. Wesseling. De geschiedenis van Axel.
A. van der Weijde. De verdwenen meekrap
cultuur op Schouwen-Duiveland A.Z.G. 1925.
17