Nog geen vijf jaar later werd de verza
meling overgebracht naar de gerestaureerde
gevangentoren aan de Boulevard, waar de
heropening plaats vond op 1 juni 1895.
De commissie voor het museumwerk was
bijzonder aktief. Enkele namen mogen wor
den genoemd: burgemeester H. P. J. Tutein
Nolthenius, Gewin, Kalbfleisch, C. P. I. Dom
misse en de emeritus-predikant P. K. Dom
misse.
De collectie groeide en de belangstelling
ook vanuit de burgerij maakte het mogelijk
dat steeds meer aandacht voor de werk
zaamheden van de museumcommissie werd
verkregen. In 1915 verkreeg de heer Kalb
fleisch de persoonlijke titel van Directeur
van het Stedelijk Museum.
De benaming van „Oudheidskamer" was
verdwenen. In 1914 schonk de fam. Van
den Broeck - van der Os het pand Bellamy-
park 19 te Vlissingen aan de gemeente voor
inrichting van Oud-Archief en Oudheid
kundige Verzameling.
De gehele collectie werd in de winter
van 1913/1914 overgebracht naar dit nieuwe
pand aan de Bellamypark no. 19, in welk
gebouw het Stedelijk Museum nog steeds
is gevestigd.
De gemeente Vlissingen was in een be
voorrechte positie met het bezit van een
museum. De tijdsomstandigheden gaven niet
veel ruimte aan het stadsbestuur voorwer
pen met een bijzondere historische waarde
voor Vlissingen aan te kopen en daarmede
dan de collectie uit te breiden.
De taak van de penningmeester van het
museum was dan ook niet benijdenswaardig,
doch ook in die tijd van nood en geldgebrek
wist men een oplossing te vinden.
Vele belangstellenden voor het Vlissingse
Museum werden gewonnen voor financiële
steun en deze groep „Vrienden van het
Museum" maakten het toch mogelijk met
de verkregen middelen kunstvoorwerpen
voor het museum aan te kopen. Dit
enthousiasme is er nog altijd, ook in 1977
is deze groep „Vrienden van het Museum"
nog kerngezond en wordt met de gelden
uit deze kring een reserve gekweekt voor
het aankopen van kunstvoorwerpen.
Het gemeentebestuur stelde een Com
missie van Advies voor Museumzaken in
en bij de komst van de nieuwe burgemees
ter in 1919, de heer C. A. van Woelderen,
brak er voor het Stedelijk Museum een
nieuwe tijd aan. Als voorzitter van de
Commissie heeft hij een belangrijk aandeel
gehad in de verdere ontwikkeling van het
Stedelijk Museum.
In de jaren 1924/26 werden reorganisaties
in de opstelling van de collecties en aan
het gebouw gerealiseerd.
Het begrip „museum" kwam beter tot
zijn recht. Op de begane grond waren vier
kamers en voorts de trapopgang naar de
le etage en nog één kamer op deze ver
dieping waren ingericht voor het museum.
Op 6 april 1925 had de heropening plaats
onder aanwezigheid van de Commissaris der
Koningin, de heer Jhr. Mr. J. W. Quarles
van Ufford, die in zijn felicitatietoespraak
onder meer zei: „Onze provincie is slechts
arm aan goed ingerichte musea; het is juist
gezien van het gemeentebestuur, dat het
tracht de gemeente aanlokkelijk en aan
trekkelijk te maken."
De ontwikkeling van het Stedelijk Mu
seum ging voort. Na enkele jaren moest
weer een uitbreiding worden waargemaakt.
Het gebouw bood genoeg mogelijkheden.
De jaarverslagen van het museum geven
een volledige opsomming van de aanwin
sten, hetzij verkregen door schenking, hetzij
door aankopen.
Het was een bijzonder wijs besluit van
het stadsbestuur onder leiding van burge
meester C. A. van Woelderen bij het na
deren van een Tweede Wereldoorlog in
1939 alle kunstvoorwerpen te doen onder
duiken. Gedurende de oorlogsjaren ging
hiervan niets verloren en was het daarom
mogelijk na de oorlog in 1949 de gehele
collectie met vele aanwinsten weer te
plaatsen in het gebouw aan het Bellamy
park 19 en de deuren voor het publiek
te openen.
De opvolger van de heer C. A. van Woel
deren, burgemeester B. Kolff, bijzonder ter
zake kundig, nam het voorzitterschap van
de Adviescommissie op zich en werd met
bekwame hand gewerkt aan de voortgang
en verbetering van de verzameling.
De laatste jaren is de ontwikkeling van
het plaatselijk museaalbezit en de belang
stelling voor dit bezit in het algemeen
boven de verwachting uitgegroeid. Voor het
onderbrengen van de collectie bracht de
aankoop van pand Bellamypark 21 redding.
Op 1 januari 1977 is de huisvesting van
de museumvoorwerpen ondergebracht in het
gehele pand no. 19 en in de benedenzalen
van pand no. 21. De concierge verkreeg
huisvesting boven de zalen van pand no. 21,
welk gebouw geheel is gerestaureerd.
De museumzalen zijn voorzien van ver
antwoorde moderne verlichtingsornamenten
en van een rail-hangsysteem. Een interieur
verdeling van de museumruimten brengt
de lezer dichter bij de bestaande toestand
in beide gebouwen.
Bellamypark 19.
Begane grond: een tentoonstellingszaal,
een munten- en penningenzaal, gang en
museumkantoor.
le etage: M. A. de Ruyter-zaal, een 18e
eeuwse kamer, schilderijen- en zilverzaal,
een oude keuken, gang en trappenhuis.
2e etage: visserijzaal, zaal Loodswezen,
zaal Zeevaart, kamer rariteiten, gang en
trappenhuis.
Bellamypark 21 (toegankelijk via no. 19).
Voorzaal met voorwerpen en afbeeldingen
betrekking hebbende op de opgravingen
te Oost- en West-Souburg; achterzaal in
gericht voor de collectie tegels, tegelta-
bleau's en gevelstenen.
Een museum is een belangrijk bezit voor
een stad en het gewest. Er moet echter
voor gewaakt worden, dat het die plaats
weet te bewaren. Er is een gevaar, dat
een teveel van deze instellingen versnip
pering en een culturele armoede kunnen
oproepen. Het Stedelijk Museum te Vlis
singen heeft bewezen zich te kunnen hand
haven en zich te presenteren als een „open"
bezit van de ingezetenen. Vele onderwijs
instellingen, bedrijven en verenigingen weten
de weg naar het museum te vinden. Met
lezingen, dia-voorstellingen, brochures en
tentoonstellingen wordt getracht de belang
stelling voor dit cultuurbezit te verhogen.
Dit moge ook de achtergrond zijn van
de presentatie van dit artikel in het voor
Zeeland unieke tijdschrift „Zeeland Ma
gazine".
Foto: A. van Wijngen.
17