„Veere in vroeger dagen" (Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied).
water. Aangenomen wordt, dat de hoogaars
vooreerst als vrachtschip is gebruikt en pas
in later tijden als vissersschip in gebruik
genomen is. Als vrachtschip bleef zij trou
wens tot in onze eeuw toe in gebruik.
Uit rekeningen van de Kinderdijkse
scheepsbouwer Fop Jansz. Smit uit de jaren
17751777 blijkt, dat er in die tijd al
diverse soorten hoogaarsen werden gebouwd,
in prijs variërend van 69 gulden en 17
stuivers voor een kleine hoogaars tot
182 gulden voor een gewone hoogaars.
„Zeeuwse Schouw" (naar J. van Beylen).
Ruim honderd jaar geleden, in 1873,
werd een Arnemuidendse hoogaars gebouwd
voor 1.000 gulden.
De hoogaars vertoont een markant sil
houet: een sterk „vallende" (schuin voor
waarts omhoog gestrekte) voorsteven en
een fraai, slank achterschip, dat het water
gemakkelijk „loslaat", het schip zuigt zich
niet in het water vast. De welgeschapen
vormen van de hoogaars (de beschrijving
wordt bijna menselijk, maar een schip lééft
immers!) zijn functioneel: de hoogaars is
een wendbaar schip, wat het varen in
nauwe kreken vergemakkelijkt. Het bodem-
vlak is klein, wat droogvallen mogelijk
maakt; bij opkomend water zuigt de bodem
van het schip zich niet vast aan het slik.
De bouwwijze van de hoogaars is over-
naads. Opvallend is, dat het schip vóór
dieper steekt dan achter. Om het roer vol
doende „greep" op het water te laten heb
ben, is dit zogenaamd „vissend" uitgevoerd,
dat wil zeggen dat het aan de onderzijde
onder het vlak van het schip uitsteekt.
Om beschadiging bij droogvallen te voor
komen, kan het roer langs een ijzeren pen
omhoogschuiven.
Zoals reeds gezegd in het voorgaande;
er zijn verschillende soorten hoogaarsen.
De Kinderdijkse hoogaars is de kleinste
van dit schepengeslacht. Het schip kwam
voor in het Zuid-Hollandse rivierengebied.
Typisch Zeeuws zijn de Arnemuidense, Tho-
lense (inderdaad, niet Thoolse, maar Tho-
lense), Oost-Duivelandse of platte hoogaars,
de lemmerhoogaars en de Zeeuws-Vlaamse
hoogaars, welke laatste onderscheiden werd
in „een hoogaars van De Klerk" of „een
hoogaars van Verras", al naar gelang de
werf waar deze schepen werden gebouwd
en waar de typische „karaktertrekjes" aan
het schip werden gegeven.
De Arnemuidense hoogaars is wel de
fraaiste van de hoogaarsen. Het schip is
uitgerust met een spriettuig; bij lichte tot
matige wind werden vijf zeilen gevoerd.
Oo de hierbij afgebeelde foto heeft de
schipper er vier bijstaan. Achter het groot
zeil kan nog een „druil" worden gevoerd
onder de spriet, uitgehouden met een
„druilboom".
Het moet een geweldig gezicht zijn ge
weest om de vloot Arnemuidense hoogaarsen
volgetuigd met de vloedstroom mee het
Veerse Gat binnen te zien varen op weg
naar Veere. Schilderijen in diverse Zeeuwse
musea en etablissementen (bijvoorbeeld in
de „Campveerse Toren" in Veere) laten dit
beeld herleven.
De Arnemuidense hoogaars is een stoer
schip. Dat moest ze ook wel zijn, wilde
ze zee kunnen houwen in het nogal
eens onrustige vaarwater waar deze
schepen plachten te vissen op garnalen: de
zeegaten. De gevangen garnalen werden
meestal aan boord gekookt. Hiertoe stond
tussen „voorplecht" en „beun" (respectie
velijk het voorste en achterste overdekte
gedeelte van het schip) een kachel met
kookpot opgesteld.
Haast had de Arnemuider visser niet;
aan zeewaardigheid en werkruimte werd
een hogere prioriteit gesteld dan aan snel
heid. Vermeldenswaard is, dat niet alleen
de vissers uit Arnemuiden met Arnemuidense
hoogaarsen visten. Ook elders in Zeeland
hadden Arnemuidense hoogaarsen hun thuis
haven, zoals blijkt uit fraaie „bruine foto's",
onder meer in Vlissingen. In het Stedelijk
Museum in Vlissingen bevindt zich trouwens
een model van een Arnemuider hoogaars
met de registratie VLI-17.
Opvallend is, dat de Arnemuidenaar, het
hoogaars-type met het stoerste uiterlijk,
gebouwd voor het varen op ruw water,
17