Het kanaal als een belangrijk element van landschappelijke waarde. voor de afvoer van turf uit de veengebieden kwam een wijdvertakt kanalenstelsel tot stand. Naderhand kwamen daarbij nog een aantal trekvaarten en ringvaarten. Ook Napoleon bevorderde de aanleg van kanalen, voorzover deze althans paste in het raam van zijn plannen. Toen België bij Frankrijk was ingelijfd, gaf hij order voor de aanleg van een kanaal tussen de Schelde en de Rijn, teneinde Antwerpen als handelsstad weer nieuw leven in te blazen. Dat werk is echter maar ten dele uitge voerd. Toen het koninkrijk Holland op 9 juli 1810 eveneens bij Frankrijk was in gelijfd, had het voor Napoleon geen zin meer om Antwerpen te bevoordelen ten koste van Rotterdam of Amsterdam. Een ander plan van Napoleon was, om door de aanleg van een kanaal, Duinkerken in verbinding te brengen met de mond van de Westerschelde bij Breskens. Vervoer van troepen, proviand en ammunitie via de zee naar Zeeuws-Vlaanderen en de ves ting Vlissingen was in die tijd uiterst ris kant. Het is daarom begrijpelijk dat Na poleon er de voorkeur aan gaf de nood zakelijke transporten met binnenschepen via Oostende, Brugge en Sluis naar Bres kens te laten plaatsvinden. Voor een onder deel van dat plan, nl. de vaarweg tussen Sluis en Brugge, wordt thans uw aandacht gevraagd. Het Zwin. Zowel Brugge als Sluis danken hun ont staan en hun bloei aan het Zwin, een zee arm die werd gevormd ongeveer tussen de jaren 250 en 600, toen overstromingen grote veranderingen veroorzaakten in het kustgebied van de lage landen bij de zee. Toen, na de stormvloed van 1134, het Zwin zijn grootste afmetingen had bereikt, bedroeg de breedte aan de mond ongeveer vier kilometer. Het Zwin had verschillende vertakkingen, waarvan de voornaamste doordrong tot de plaats Damme. Tussen Damme en het wat verder landinwaarts gelegen Brugge moet een strandvlakte heb ben gelegen, waardoor een toegangsgeul uitmondde in de haven van Brugge. Brugge en Sluis. In de karolingische tijd ontstond bij het punt waar het Zwin het diepst in het Vlaamse land was doorgedrongen, de stad Brugge. Tot in de twaalfde eeuw drong het water nog tot Brugge door en in die tussentijd kwam de plaats tot grote bloei. Zijn snelle ontwikkeling werd mede in de hand gewerkt doordat de Vlaamse graaf Robrecht de Fries (1071—1093) Brugge tot bestuurscentrum had verkozen. Honderden evers, hulken, koggen, turfscepen, pleiten, barges, vlotscepen, veerscepen, houteemers en andere eigentijdse schepen bevoeren toen het Zwin, zoals uit oude tolrekeningen is gebleken. Niet lang daarna zou echter blijken hoe sterk de bloei van de Zwin streek afhankelijk was van onaangename verrassingen, die moeder natuur in petto had. Verder naar de mond, op een plaats waar enkele Zwinarmen samenvloeiden, ontstond in de tweede helft van de der tiende eeuw een andere nederzetting, die uitgroeide tot de stad Sluis. Langs Sluis liepen toen twee belangrijke waterwegen, waarvan de ene rechtstreeks naar zee en de andere om het eiland Kadzand heen liep en via de Vloer een water dat het eiland Wulpen van de kust scheidde toegang gaf zowel naar zee, als naar de Westerschelde. In de strijd om hun bestaan hebben Brugge en Sluis vaak een felle onderlinge strijd gevoerd. Het grootste gevaar voor beide steden was de steeds toenemende verontdieping van het Zwin. Wat vooral de stad Brugge daartegen in de loop der jaren ook ondernam, de verlanding van het Zwin bleek niet te stuiten. De hopeloze strijd. Het stroomgebied van het Zwin viel des tijds onder de rechtsbevoegdheid van ene waterbaljuw. Men noemde het toen „mijns heeren vrijheden van den watere". Het ge zag van de waterbaljuw strekte zich uit van de Vloer een kustwater tussen Wulpen en Kadzand tot de molen die tussen Brugge en Damme stond. Reeds in de loop van de elfde eeuw werd in het Zwingebied een opslibbings- proces merkbaar, terwijl in het begin van de twaalfde eeuw ook verder landinwaarts de verlanding van het Zwin zorgen begon te baren. Zodoende was de stad Brugge een eeuw later genoodzaakt om een kanaal te laten graven vanaf zijn haven tot diep water. Deze zogenaamde Varssche vaart moest in de jaren 1333 en 1339 opnieuw op diepte worden gebracht. Als eindpunt voor de zeevaart begon toen Damme steeds meer betekenis te krijgen. De vanuit zee aangevoerde ladingen werden er in binnen schepen overgeslagen, die de goederen ver volgens naar Brugge vervoerden. In 1375/76 brachten stormvloeden in het Zwin grote veranderingen teweeg. Tussen Kadzand en de Vlaamse kust ontstond een nieuwe Zwinmond, die het Sluissche Gat werd genoemd. Aanvankelijk leek deze ver andering vooral voor Sluis van grote posi tieve betekenis te zijn, maar het duurde niet lang of ook de nieuwe Zwinmond begon te verlanden en te verondiepen. In 1402 liet Brugge een nieuw kanaal naar 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1977 | | pagina 23