te laten bestaan en elk daarvan met niet
meer dan 2 stenen malende. In 1666 be
paalde de Raad, dat bij de bestaande 8 gort
en boekweitmolens geen nieuwe meer mo
gen gebouwd worden.
In 1669 werd aan Abraham Lambrechtsen
toegestaan een wind-oliemolen te maken en
in datzelfde jaar werd ook op de wal bij
de Karnemelksvaart een korenmolen ge
bouwd („de Flesse") mits door de eigenaar
5 schelling cijns werd betaald, de walmuur
daar werd onderhouden en de bomen op
zijn kosten werden gerooid. In 1672 wordt
de molen bij de „Schorsjes", welke eerder
een Schorsmolen was, als korenmolen ver
meld. In 1674 werd toegestaan een zaag
molen te maken, gedreven door paard. In
1689 werd afwijzend beschikt op het verzoek
van Iman Schuurbeque dat er geen olie
molens meer mochten worden bijgebouwd.
In 1699 werd door Anthony Ossewaarde,
Pieter de Kanter, Arnoldus van der Lugt
en Nicolaas Craye op de molenberg buiten
de Zuidhavenpoort (waar eerder ook al een
molen had gestaan) een gort- en gerstpel
molen gebouwd, met octrooi van 25 jaar,
en toegestaan een rosmolen eronder te ma
ken, om bij gebrek aan wind, het werk
met een paard te kunnen voortzetten.
In het jaar 1700 werd op verzoek van
de molenaars het maalloon per zak met
1 stuiver verhoogd en zo gebracht op 7
stuivers. Er werd toen per week ten hoogste
350 zakken graan gemalen. Een in 1785
gedaan verzoek om het maalloon op 8 stui
vers te brengen, werd door de Raad afge
wezen. Ook in 1700 hadden de molenaars
een notarieel contract doen maken, waarbij
ze zich verbonden in gemeenschap te malen
en alle 8 dagen rekening te doen.
In 1709 wordt nog een korenmolen op
de Noordzelke bij de Algemene begraaf
plaats vermeld. In 1714 werd, op een klacht
van collega's, aan de molenaars Jan en
Adriaan Phernambucq verboden twee ste
nen op hun molen bij de bestaande te
plaatsen.
In 1721 werd de zaagmolen aan het Dijk-
water bij "t Sas door Abraham van der Boor
gesticht, en werd in 1879 gesloopt. Bij deze
zaagmolen hoorden 2 duikers in het Dijk-
water, z.g. „Balkengaten" waarin de balken
werden geschoven, om ze nat te houden.
Nog voor de sloop der molen werd één
der balkengaten in 1877 verkocht aan Wil
lem Hoek uit 's Gravenhage, die het tot
oesterput had laten inrichten. In de jaren
dertig waren deze „Balkengaten" nog uit
stekende speelgelegenheden voor de jeugd.
Nu is dit alles verdwenen, alleen een ge
deelte van het Sas heet nog de „Zaagmo
len" als laatste herinnering.
In 1723 werd aan de eigenaars van de
molen op het Bolwerk toegestaan deze
voor afbraak te verkopen. En in 1725 stond
de Raad toe van de acht bij octrooi van
1666 toegestane boekweit-molens er één af
te breken en het getal tot zes te laten
dalen. In 1726 werd toegestaan de molens
„de Flesse" en „de Hope" beide staande
op de stadswal af te breken en twee nieuwe
stenenmolens te maken, n.l. één aan de
westzijde van het vierkante plein op het
Bolwerk en één op de hoogte bij de Schors
kamers (Schorsjes). Beide kwamen tot stand.
Die op het Bolwerk genaamd „de Haas"
werd door metselaars van buiten gebouwd,
waartegen het Metselaars- of St. Ontcom-
mersgilde tevergeefs bij de Raad protes
teerde. Aan de bouw van deze molen her
innert een ingemetselde steen, waarop een
haas is afgebeeld en de volgende tekst:
„Den Haas. Kornelia Blom en Jakomina de
Kok met haar Tweeën, leyden den eerste
en tweeden steen den 20 Maerte als men
1727 schreven Willem van Schelven en Gijs-
bregt Blom". In 1733 werd de molen bij
het z.g. lange Pad afgebroken.
In 1750 werd de cijns op de molens bij
de Schorskamers en bij de Westpoort van
1,50 op 9 jaarlijks verhoogd. Ook de
andere korenmolens betaalden die cijns.
Bij de invoering van de grondbelasting
werden echter de cijnsen met Vs verminderd,
wat steeds voor de toen bestaande en later
afgebroken molens van kracht is gebleven.
De in 1862 gesloopte olie- en gortmolen
„de Eendracht" (gebouwd 1699) betaalde
echter oorspronkelijk 30,60 en na genoem
de vergadering tot zijn afbreken 24,48
cijns per jaar. In 1798 werd Jacobus Wage
naar en in 1799 Johannis van Schelven door
de Raad als molenaar toegelaten en in 1800
Adriaan Bil.
In de 19e eeuw, na de opheffing van
het gildewezen, bemoeide de Raad zich uit
den aard der zaak minder met molens en
molenaars. In 1812 waren in Zierikzee in
werking 4 korenmolens, 1 oliemolen, 1 gort
molen en 1 houtzaagmolen. In 1824: 4 ko
renmolens, 2 houtzaagmolens, 1 olie- en
gortmolen en 2 grutmolens.
In 1819 bleek toch de oude geest van
uitsluiting, eigen aan het gildewezen, nog
na te werken, toen Johannis Fitzner en
Adriaan Buijze, beiden leerlooiers en eige
naars van de in de Lange Nobelstraat
staande Schorsmolen „Johan Hendrik" ver
zochten deze te mogen inrichten tot een
korenmolen. De overige korenmolenaars in
de stad: Adriaan Bil, Leendert Vijverberg,
Isak van der Daff, de weduwe M. Paase en
Johannis van Schelven, protesteerden daar
tegen bij de Raad, die het verzoek afwees,
waarop Fitzner en Buijze zich wendden tot
de Gouverneur van Zeeland. Bij besluit van
18 jan. 1820 beschikte deze afwijzend op
hun beroep tegen het Raadsbesluit van 4
oktober 1819. In juli 1820 deed Johannis
Fitzner nu enig eigenaar van de Schorsmolen
opnieuw een verzoek aan de Raad, om tot
korenmolen in te richten. Nadat eerst de
Stadsfabriek (d.i. Stadsbouwmeester) in no
vember van dat jaar een gunstig rapport
op dit verzoek had uitgebracht en voor
schriften had gegeven om te zorgen, dat er
niet gesmokkeld kon worden, volgde ten
slotte de toestemming van het Stedelijk
Bestuur. Deze molen werd in 1850 nieuw
van steen opgetrokken, waaraan een inge
metselde steen met dit opschrift herinnert:
Gerard Koole leide den eerste steen van
deze molen 3 July en overleed 14 Aug. 1850.
Op 23 oktober 1874 brak een hevige
brand uit in deze molen genaamd „de
Hoop", gelegen aan de Lange Nobelstraat.
Hoewel geheel uitgebrand, werd zij kort
daarop toch weer hersteld. Tot circa 1958
is deze molen, de hoogste tot in wijde
omtrek, in werking geweest. Laatste mole
naar was A. M. de Rijke. Thans is zij eigen
dom van de gemeente Zierikzee.
Behalve deze is Zierikzee nog een molen
rijk. Op het Bolwerk staat trots, maar
wel enigszins vervallen de molen „de Haas".
Tot 1953 was laatstgenoemde molen nog
regelmatig in bedrijf. Laatste molenaar was
hier H. J. van Dijke.
Zoals ook elders bleek het aloude mole
naarsbedrijf niet opgewassen tegen de voort
schrijdende mechanisatie. Niettemin moet
het silhouet van beide hierboven beschreven
molens van het allergrootste belang worden
geacht voor het karakteristieke beeld van
Zierikzee.
J. Schot. B.W.z. 1977.
Bronnen:
Nieuws- en Advertentieblad voor Zierikzee
en omstreken, 16 febr. en 2 maart 1918.
Verslag van de toestand der gemeente
Zierikzee, 1878.
Verschillende oude plattegronden der stad
Zierikzee.
De molens van Schouwen en Duiveland door
C. P. Pols, 1977.
En enkele mondelinge mededelingen.
Gezicht op de Zuidwellebrug te Zierikzee (gravure).
11