Molens en molenaarsgilde
te Zierikzee in vroeger dagen
Tekst: J. Schot B.W.z. Foto's: Johan Berrevoets, Zierikzee.
Het oudste bericht over een molen te
Zierikzee wordt gevonden in een stuk van
het jaar 1220, volgens waarin graaf Wil
lem I van Holland aan zijn vrouw Maria,
o.a. de watermolen in Zierikzee als huwe
lijksgoed afstond. In 1321 verpachtte graaf
Willem II die molen met watermolenland
aan de stad, en uit een rekening van 1339
weten we, dat daarvoor jaarlijks 10 ponden
tournoois pacht betaald werd.
Die grafelijke watermolen, naar het schijnt
in vervallen toestand verkerende, werd bij
octrooi van keizer Karei V in 1527 door de
stad nieuw opgetimmerd en voor malen
van koren gebruikt, waarvoor Zierikzee jaar
lijks aan de Keizer 36 Gouden Carolus-
guldens betaalde.
Ongetwijfeld heeft deze molen niet ver
van de plaats gestaan, welke we nu nog
als „de watermolen" kennen, en waaronder
tot 1872 de toen gedempte Zwemhaven
stroomde. Trouwens, hier bevind men zich
op zeer vroeg bekende grond. De water
molen stond nog tot het midden der 17e
eeuw ook bekend als Hughe Moreijdshole,
dit is de heul of brug van Hughe Moreijds,
een Zierikzeese burgemeester in 1307, ter
wijl ook in 1358 een gelijknamig persoon
de burgemeesterlijke waardigheid hier be
kleedde.
In de keurboeken onzer stad uit de 15e
eeuw van 1429, 1466 en 1485 vindt men
over molens en molenaars nog al een en
ander vermeld. In alle drie vindt men het
verbod, dat molenaars of hun vrouwen niet
meer koren op de markt mogen kopen dan
voor hun gezin nodig is. Ook was verplicht
gesteld, dat molenaars met uitzondering van
de watermolenaar, poorter moesten zijn. In
het keurboek van 1485 wordt verboden, dat
karren van molenaars op zaterdag (markt
dag) zullen staan van „de Sinte Janstrate
tot den hoogen hoek van Sint Jacobsslop"
en wordt voorgeschreven, dat iedere mole
naar op zijn korenmolen een schaal moet
hebben om het koren te wegen vóór het
gemalen wordt, als iemand dat wil en het
meel weer te wegen als het afgeleverd werd.
Het molenaarsgilde had tot patroon of
beschermheilige Sint Victor, wiens gedenk
dag op 10 oktober viel. Het gilde wordt
reeds in 1426 vermeld, en het zegel is
nog bewaard gebleven.
Uit de gildebrief van 20 Mei 1506 lezen
wij de regels kennen welk stuk spreekt van
de „ghildebroederen van den molenaers
houdende tghilde van sinte Victoer martelaer
in sinte Lievens Monstere binnen deser stede
van Zieriksee". Artikel I bepaalt, dat ze de
zeef tarwe voor 4 Grooten is 10 cent moe
ten malen en niet minder, op straffe voor
altijd hun ambacht te zullen verliezen en
een boete bovendien te verbeuren.
Artikel II zegt, dat het koren, door hen
te malen, na in de Waag gewogen te zijn,
na het malen weer aldaar gewogen zal
worden en dan ten hoogste 4 pond lichter
mag zijn; wat het meer dan dat gewicht
lichter is, moet door de molenaar aan de
eigenaar vergoed worden.
Artikel III. De waagmeester zal voor een
rechtvaardig wegen beëdigd worden. Artikel
IV. De ene molenaar mag niet in de klan
dizie van de ander komen.
Artikel VI. Iedere gildebroeder moet op
bevel van den deken driemaal per jaar gaan
offeren in drie eerste missen, op verbeurde
van een pond was.
Artikel 8. Molenaars, noch hun vrouwen,
knechts of meiden mogen 's zaterdags op
de korenmarkt komen, op boete van 5
Schellingen 1,50). Artikel 10. 's Zater
dags mogen ze geen karren zetten tussen
Sint-Jacobsslop en den Dam en de vismarkt,
ook niet tussen het Vrieslop (Vrijpoortje)
en de Broederstrate (Minnebroerstraat).
Artikel 11. Ook mogen ze op woensdag
geen karren zetten binnen 50 huizen naar
de korenmarkt. Artikel 13. Alle meesters
van het gilde moeten op St. Victorsdag en
avond, met kaarsen ter kerke gaan naar
de plaats, waar het gilde dan vergadert,
op verbeurde van een half pond was. Artikel
14. De meesters van het gilde zullen om
de dienst Gods dagelijks aan hun altaar
te doen houden, per week een zekere bij
drage moeten storten.
Artikel 18. Geen molenaar mag malen
op zondag, of heilige dag, zoals Pasen,
bij de Westtmtp ie jjierikzee
i-aitwd in I06f en afgebroken in IS98
Aposteldagen, O.L. Vrouwedagen, St. Victor
en St. Blasiusdag, van de eerste klok op
de heilige avond tot de eerste klok op de
heiligendag 's avonds. Artikel 19. Als het
nodig is op die dagen te malen, moet de
Deken van het gilde het aanvragen aan
de Burgemeester.
In de 15e eeuw vond men buiten de
Zuidwellepoort een oliemolen, en één dito
buiten de Nobelpoort. Een korenmolen op
de Noord-Zelke (Algemene begraafplaats).
Een molen in de straat, die nu Hooge Mo
lenstraat heet, welke blijkbaar van meer
dan gewone hoogte was, daar hij al in 1466
de „hooghe mole" genoemd wordt.
Blijkens de plattegrond van Zierikzee van
Jacob van Deventer uit plm. 1560 telde men
toen hier 8 misschien zelfs 9 molens, als
we de molen buiten de Zuid-Havenpoort
op de z.g. „Molenberg" een in aanbouw
of in reparatie zijnde molen zien. Zeker
weten we dat die molen er in 1575—'76
wel staat, want op de gravure van Hogen-
berg „Het beleg van Zierikzee door de
Spanjaarden" staat hij compleet afgebeeld.
De andere 8 molens stonden: één bij de
Oudeweg, dit was een oliemolen. Twee
molens buiten de Zuidwellepoort, die er
begin 17e eeuw nog stonden. Eén buiten
de Bagijnpoort. Eén op de Noord-Zelke en
één op de Zuid-Zelke. Eén bij de Schors
kamers (Schorsmolen). En een molen op
de n.o.-hoek van Slabberswerf. In 1558 telde
men hier negen molenaars die allen beboet
werden omdat ze afgesproken hadden het
koren niet meer bij de inwoners met hun
kar te halen en te brengen. In 1548 werden
twee molenaars beboet, omdat ze op Onze
Lieve Vrouwedag koren hadden gemalen,
en in 1553 werd een molenaar beboet, om
dat hij 's nachts op een zondag gemalen
had. Uit dien tijd 1547, is nog een vonnis
bekend tegen de Deken van het St. Victors
of Molenaarsgilde omdat hij het „Zilveren
hoofd met de reliquien van St. Blasius" niet
had willen afgeven, om een en ander op
het gilde-altaar in de St. Lievens Monster-
kerk te doen brengen.
In 1563 richtten Deken, ommegangers en
de andere gildebroeders een verzoek aan
de Regering der Stad om het maalloon te
verhogen. Daarin betoogden zij, dat de tijd
van de gildebrief van 1506, wat de ver
diensten betrof, niet te vergelijken was bij
hun tijd. De verzoekers verdienden, zeiden
8