Op de ponen die op hun tochten geen vaste bruggen hoefden te passeren de ponen met alleen de Delta als vaargebied was de mast vast opgesteld; op alle andere was hij strijkend. Naast het grootzeil werden een stagfok en een kluiffok gehesen, twee zeilen vóór de mast. Grootzeil en kluiffok konden bij veel wind worden gereefd verkleind). Zoals reeds eerder gezegd, er werd met ponen zwaar gezeild. Zó zwaar, dat het schip zoveel helling maakte, dat de bovenste jufferblokken onder water kwamen. Het water moet dan door het gangboord heb ben gestroomd. Jufferblokken. te zien aan de rechterkant van fig. 1, dienden ervoor om met betrek kelijk weinig kracht de juiste spanning op de wanten of stagen te brengen. De ver- staging, in vroeger tijden bestaande uit dikke touwkabels, steunde de mast wan neer er druk op de zeilen werd uitgeoefend en het schip onder helling voer. Het was een uiterst simpele constructie, zonder be wegende delen (met uitzondering van het touw zelf, uiteraard), maar zeer effectief. Zeeuwse ponen waren in frisse kleuren geschilderd, vaak groen, afgezet met wit of geel. Bij de voet van de mast was vaak een zogenaamd „mastschild" geplaatst, een houten plaat voorzien van een daarin uit gestoken voorstelling, vaak een Bijbelse voorstelling. De top van de mast droeg veelal een sierlijke, uit vele geledingen be staande „mastwortel", soms zeer kunstig uitgestoken en van verguldsel voorzien. On der de mastwortel was de lange vleugel (windvaan) bevestigd welke nu nog ka rakteristiek is voor plat- en rondbodem- jachten en waarin de initialen waren geschilderd van de thuishaven. De voor- De vrouwenhoofden, „flora's" genoemd, naar de traditionele roosjeshoed waarmee deze roerbeelden waren gesierd. Zeer merk waardig is, dat bij ponen uit de achttiende eeuw de flora's weinig of niets van het vrouwelijk schoon verhuld lieten; de meeste flora's werden met ontblote boezem afge beeld. Was het schippersvolk of het gilde der scheepsbouwers minder preuts dan de rest van de bevolking in de Lage Landen van die tijd? De flora's die nu nog te be wonderen zijn in onze scheepvaartmusea doen in ieder geval vermoeden, dat de schipper zich bij tij en ontij moreel gesteund moet hebben geweten door de lieftallige lach van zo'n charmante, ietwat frivole dame op het roer van zijn schip. Sommige schippers prefereerden echter kennelijk mannelijk gezelschap, mogelijk in dachtig het aloude schippersgezegde; „Een vrouw en een kip zijn de pest op een schip". (Lieve lezeressen: bij voorbaat mijn excuses!). Mannelijke roerkoppen werden vervaardigd in de gedaante van „admiraal- tjes" (de naam spreekt voor zichzelf), „turkjes", afbeeldingen van een mannen- hoofd met snor, gesierd met tulband en „moriaantjes", donker geschilderde kopjes, eveneens met tulband. De „admiraaltjes" hadden meestal een hoofddeksel in de vorm van een hondenkop. De symbolische betekenis van deze hoofd bedekking is niet te achterhalen. Mogelijk is het idee „waakhond" hier in het spel. Tevens zijn vaak terzijde van de hoed ver gulde krullen aangebracht; zonder enige twijfel moeten deze krullen worden gezien als rudimenten van de vleugels van de helm van Mercurius, de God van de handel, waar mee in het verleden menig roer werd gesierd. Over roerkoppen, mastborden, hakkebor den, mastwortels en vlaggestokhouders zou een boek zijn vol te schrijven. De heer G. R. Kruissink, oud-directeur van het „Zuider zeemuseum" in Enkhuizen hééft dat gedaan. Zijn boek, „Scheepssier" is zeer aan te bevelen indien u belang stelt in scheeps- decoratie. Terugkerend naar de poon, moeten we helaas vaststellen, dat dit mooie scheeps- type nagenoeg is uitgestorven. De houten vrachtponen zijn geheel verdwenen, van de ijzeren exemplaren welke overigens het karakteristiek lage breedtepunt missen zijn slechts enkele exemplaren over. Eén houten poon vaart echter nog in volle glo rie, maar dit fraaie schip, „Ouderhoek", is als jacht gebouwd. Wilt u al het beschreven moois eens in werkelijkheid zien, dan is een bezoek aan één van de scheepvaartmusea aan te be velen. U kunt deze musea vinden in Am sterdam, Rotterdam en Antwerpen (met zéér fraai model van een 18e eeuwse poon met het wapen van Zeeland!) en het „Zui- Schematische weergave van het spriettuig (naar E. W. Petrejus). A. Spriettalie B. Greelband met talreep C. Standaard D. Val E. Gaarden F. Voetreep. derzeemuseum" in Enkhuizen, waar een fraaie kollektie roerkoppen en ander scheepssier is te bewonderen. In Zeeland zelf mag het Maritiem Museum in Zierikzee niet onvernoemd blijven. In een inspirerende omgeving wordt daar een beeld gegeven van de scheepvaart in het Zeeuwse, in vervlogen tijden. Geraadpleegde bronnen: P. Le Comte: „Afbeeldingen van schepen en vaartuigen in verschillende bewegingen". G. Groenewegen: „Verzameling van vier entachtig Stuks Hollandsche Schepen". P. J. V. M. Sopers: „Schepen die verdwijnen". E. W. Petrejus: „Oude zeilschepen en hun modellen". W. K. Versteeg: „Scheepsmodellen 1700 1900". R. Martens en F. Loomeijer: „Binnenvaart schepen". G. R. Kruissink: „Scheepssier". Voorschip van (le gewapende poon 'Peter Geerls' (naar E. W. Petrejus) steven was veelal met een geschilderde voorstelling versierd; ranken en takken wa ren geliefde motieven. De meest opvallende versiering van vele ponen was evenwel die van het roer. Op veel afbeeldingen van po nen en op vele modellen van dit scheeps- type zijn zogenaamde „roerkoppen" te zien, uit hout gestoken gepolychromeerde (ge kleurde) afbeeldingen van mensenhoofden, welke ruwweg zijn te onderscheiden in vrouwen- en mannenhoofden. 108. Achterzijde van het hakkebord afgebeeld onder nr 107. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1978 | | pagina 7