Domburg door de eeuwen heen
Tekst: J. P. van den Broecke Foto's: van de schrijver
Inleiding.
Gedurende de eerste tien eeuwen van
onze jaartelling heeft het tegenwoordige
Domburg nog drie voorgangers gehad,
waarboven het water van de Noordzee zich
inmiddels reeds lang weer heeft gesloten.
Zo is er achtereenvolgens een Romeins,
een Merovingisch en een Karolingisch Dom
burg geweest en eerst daarna kwam achter
de bescherming van een jongere duinenrij
een vierde Domburg tot ontwikkeling, dat
tenslotte uitgroeide tot de badplaats, zoals
we die heden ten dage nog kennen.
Negentien eeuwen geleden schiepen zee
en rivieren de voorwaarden, die het ont
staan en de ontwikkeling van het eerste
Domburg mogelijk maakten. Dat gold later
evenzeer voor zijn beide opvolgers. Deson
danks bleef vooral de zee een grillig en
onbetrouwbaar element. Wat hij eens mo
gelijk maakte, verwoestte hij later weer
meedogenloos. De mensen waren er niet
tegen opgewassen en delfden zodoende al
tijd het onderspit. Eerst veel later zou daarin
verandering komen. Daarom bestaat het
vierde Domburg nog altijd
Het Romeinse Domburg.
We herinneren ons hem vast nog wel
van de eerste lessen in vaderlandse geschie
denis op de lagere school. Verhalen over
Batavieren en Romeinen vonden meestal
een aandachtig gehoor. Zodoende weten
we nog wel wat over Julius Caesar, die
toen een bekende Romeinse veldheer was.
Onweerstaanbaar rukte hij vanuit Rome
met zijn legioenen door Gallië noordwaarts
tot hij de Rijn, de kusten van de Atlantische
Oceaan en de Noordzee had bereikt. Reeds
in 51 vóór Chr. was Gallië tot aan de
Rijn een Romeinse provincie geworden. De
Romeinen stelden zich echter niet alleen
met het vaste land van West-Europa te
vreden. Gedurende de jaren 41 tot 54 na
Chr. wisten ze Brittania te veroveren, dat
eerst later Engeland genoemd zou worden.
De inbezitname van de provincie Brittania
is voor het ontstaan van het Romeinse
Domburg van grote betekenis geweest. Niet
temin heeft het eeuwen geduurd eer men
ontdekte dat in de Romeinse tijd vóór de
kust van het huidige Domburg een neder
zetting heeft gelegen, die we gemakshalve
het Romeinse Domburg zullen noemen,
maar waarvan de werkelijke naam niet
bekend is. In 1647 ontdekte men de resten
ervan op het strand.
In de kroniek van Zeeland uit 1696
schrijft M Smaliegange over die gebeur
tenis het volgende: „Als op het einde des
jaars 1646 de winden uit den Noord-Oosten
en uit het Oosten langen tijt met harde
stormen waeiden, wierden de Duinen van
Domburg door de golven van d'onstuimige
en hoog opgedreven zee geweldig afgegeten;
zoo dat men eindelijk op den vijfden January
1647 aan de voet van de selvige Duinen
verscheide Steenen van ongemeene oudheit
met beeltenissen en opschriften van ver
scheide Afgoden des Heijdendoms ontdekte."
Het staat vrijwel vast dat Smaliegange
zich vergistte, toen hij schreef over stor
men, waarbij de windrichtingen noordoost
en oost waren. Een „hoogopgedreven zee"
kon daardoor nimmer ontstaan en we hou
den het dus maar op westelijke en noord
westelijke stormwinden.
Ook in 1651 vond men op het strand
de resten van een tempel, waarvan Hendrik
van Schuijlenburg een krijttekening maakte
die berust in de provinciale bibliotheek
te Middelburg en waarvan hierbij een af
druk is weergegeven.
Volgens Dr. Braat kwamen, behalve al
taarstenen, tevens de resten van een Ro
meinse nederzetting te voorschijn, bestaande
uit huisfundamenten van kalksteen, resten
van palissaderingen, tegels van gebakken
aarde, rood Romeins aardewerk en de res
ten van een ronde tempel. Tevens werden
er een aantal gave munten gevonden, ge
slagen tussen de jaren 180 en 192 na Chr.
Lang geleden door het duinzand over-
stoven, kwamen de resten eeuwen later
door duinafslag als gevolg van storm
vloeden, op het strand weer te voorschijn.
De verering van handelaren en schippers
voor de godin Nehalennia, teneinde voor
spoed te ontvangen en bescherming te ge
nieten tijdens de overtocht tegen de ge
varen van de zee, is inmiddels genoegzaam
bekend.
Om een indruk te krijgen van het kust
gebied en de overzeese handel omstreeks
de tijd dat de Romeinen het hier voor het
zeggen hadden, zijn de volgende bijzonder
heden van belang. Het kustgebied werd
gekenmerkt door een serie evenwijdig aan
elkaar gelegen strandwallen, waarop in de
loop der jaren een zwak golvend duinland
schap tot ontwikkeling was gekomen.
Onder een strandwal wordt een zandrug
verstaan, die door de branding is gevormd.
In die strandwallenkust nu bevonden zich
een drietal wijde openingen, waardoor de
grote rivieren hun overtollig water op de
Noordzee loosden. Voor ons verhaal is
vooral de Schelde van belang. Zijn belang
rijkste tak stroomde destijds door het zuid
westelijk deel van Zuid-Beveland, om tus
sen Walcheren en Noord-Beveland de Noord
zee te bereiken. Vermoedelijk ongeveer 2000
jaar voor Chr. moet zich voor de kust van
Walcheren een strandwal hebben gevormd,
die ongeveer vanaf het tegenwoordige West-
kapelle vóór Domburg langs naar een punt
voor de kust van Schouwen liep. Op die
strandwal ontstond duinvorming, waarach
ter zich een lagune of een baai vormde,
die in het noorden in open verbinding
stond met de Scheldeloop van toen.
Toen de Romeinen na hun zegetocht
tenslotte ook de kust bij Domburg bereikten,
moeten ze daar een toestand hebben aan
getroffen die ongeveer overeenkwam met
het hiervoor geschetste beeld. Onder hun
invloed heeft ook Zeeland een zekere mate
van welvaart gekend en ontwikkelde zich
het kustgebied bij Domburg als een niet
onbelangrijke schakel in het interprovinciale
handelsverkeer tussen het vaste land en
Engeland. Vooral langs Rijn en Moezel kwa
men grote handelscentra tot bloei, waar
onder vooral Keulen en Trier een belang
rijke plaats innamen. Een groot deel van
de handelswaren werd vervoerd via de
Rijn en het mondingsgebied van de Schelde
in de richting van Engeland en de Oceaan-
kusten en omgekeerd.
Eén der tempels die aan de godin Neha
lennia was gewijd, stond destijds vrijwel
zeker op de strandwal vóór de kust bij
Domburg. In de er achter gelegen baai
vonden schepen beschutting tegen ongunstig
weer en kon men schip en lading zo goed
mogelijk in orde maken voor de gevaar
volle tocht over zee. Tevens vonden de
uit zee terugkerende schepen er een veilige
ree om weer wat op verhaal te komen
en om proviand in te slaan voor de ver
dere reis landinwaarts.
Naast één of meer tempels, is er op
de strandwal tevens een half inheemse-,
half Romeinse nederzetting geweest, waar
van de omvang, bij gebrek aan voldoende
gegevens, verder duister blijft.
Een gelukkige omstandigheid ten aanzien
van de tijdsbepaling is het feit dat in de
ekonomie van het Romeinse keizerrijk het
muntwezen al van grote betekenis was. Zo
stelden de aan het strand bij Domburg
gevonden munten de deskundigen in staat
met vrij grote nauwkeurigheid de bloeitijd
van het Romeinse Domburg vast te stellen.
Ze wijzen op een intensief handelsverkeer
vanaf ongeveer 180 na Chr. De laatste
Romeinse munten die er gevonden zijn, da
teren van omstreeks 270 na Chr. Kort
daarna trok de Romeinse beschaving zich
11