De ZZ 10, het modernste schip van de vloot in Zierikzee. deze visserij geen levensvatbaarheid gehad. In 1836 verging de laatste Zierikzeese hoeker op de kust van IJsland. Het leek wel of in de 19e eeuw niets mocht lukken, want zoals deze visserij ten gronde ging, zo verging het ook de nieuw opgerichte scheepswerven. Ook de toen aan ongeveer tweehonderd man werk verschaf fende katoenweverij van G. en H. Salo- monsen uit Twente trof ditzelfde lot. Weliswaar werd er later vanuit Zierikzee nog wel wat op de kust met de kor (schrob net) op platvis gevist, maar dit was van weinig betekenis. Deze visserij werd uit geoefend door vier schokkers en botters, met een gezamenlijke bemanning van vijf tien koppen. De vangsten dezer schepen kwamen meestal op de vismarkt van Zie rikzee terecht en soms werd gezamenlijk 2 a 3 duizend gulden per jaar besomd. Toch werd na al deze tegenslagen in 1858 opnieuw een poging gedaan om de visserij buitengaats wederom op te richten. Onder het bestuur van de reder mr. H. A. van Ysselsteyn, welke tevens gemeente ontvanger was, werden twee z.g. Vissloepen, opvolgers van de hoekers, waarschijnlijk te Vlaardingen aangekocht, om deze te doen uitrusten ter beugvisserij naar Doggers- bank. De grote sloep kreeg de naam „Cor- nelis Anthonie" en werd met dertien koppen bemand. De andere sloep, die kleiner was, met acht koppen. Al in 1858 werden hiermee zeer bevre digende resultaten geboekt. Enkele malen hadden publieke verkopingen plaats der aangevoerde ingekuipte vis. In 1859 deed de grote sloep één reis en bracht 170 tonnen zoute vis en 30 tonnen koolvis aan. De prijs was 20.per ton. De kleinere sloep deed twee reizen en bracht 105 tonnen zoute vis en 14 tonnen koolvis mee. De tweede vangst werd in veiling opgehouden, doch later uit de hand afgestaan tot ge lijke prijs als de eerste partij. De levers van de schelvissen en kabel jauwen vonden in Zierikzee geen kopers, doch werden in Middelburg tegen een goede prijs verkocht. Eerder werden in Zierikzee deze levers tot levertraan verwerkt. Deze z.g. „Leverhuizen" stonden aan de Leverdijk bij Kaaskenswater. Jammer is dat nog maar kort geleden de naam „Leverdijk" veran derd is in Schouwsedijk. Een laatste herin nering aan deze visserij is hiermee uitgewist. In november 1859 vertrok de grote sloep naar Doggersbank en kwam eind december terug. De vangst was buitengewoon groot, maar de prijzen slecht. De kleinere sloep werd uitgerust ter korvisserij op platvis. Deze vangst was gering. In het voorjaar werden beide schepen weer uitgerust ter beugvisserij en maakten twee reizen. De vangsten waren door de zware aanhoudende stormen slecht. In dezelfde winter gingen beide schepen weer ter beugvisserij naar Doggersbank. Van het jaar 1861 is weinig goeds te melden van de schepen. De ingevallen win ter belette hen vijf weken naar zee te gaan. In de zomer daarop deed elk der sloepen twee z.g. Koolreizen. De grote sloep bracht in beide reizen 154 tonnen zoute vis aan en de kleine 92 tonnen. Voor het merendeel moest die vis ter verkoop naar Vlaardingen worden gezonden wegens het kleine deltiet in deze gemeente en ge brek aan concurrentie bij publieke afslag. De prijs varieerde van 21,tot 22,50 per ton. Tengevolge van de minder gunstige uit slag die deze onderneming te beurt viel werd de kleine sloep uit de vaart genomen. Gedurende de winter van 1861 op 1862 was alleen de grote sloep in de vaart ter uitoefening van kabeljauw- en schelvisvangst naar Doggersbank. De vangst werd in Zie rikzee ter markt gebracht en er werd 3000,voor bedongen. De zomer daarop waren beide schepen weer in de vaart en maakten ieder twee reizen op zoute vis. De grote sloep bracht veel aan en werd te Vlaardingen verkocht. In 1863 werd al leen nog door de grote sloep de „Cornells Anthonie" gevist, die gedurende de winter weinig ving en slechte resultaten boekte. De zomerreis ter beug was beter, maar de tweede reis was dusdanig slecht, dat ook deze onderneming besloot de zaak te liquideren. Beide sloepen werden te Vlaar dingen in het openbaar verkocht. Ook deze onderneming schrijft het mis lukken toe aan het gemis van geschikt vissersvolk uit deze plaats. Zo ging ook deze zaak in 1863 ten onder. Zoals gezegd, de 19e eeuw schijnt vele ondernemingen niet gunstig gezind geweest te zijn. Ook de zo hoopvol in 1885 begon nen N.V. „De Zierikzeesche Oestermaat schappij", met als direkteur de heer P. F. van der Vliet, met zijn grote oesterput in „De Val" en welke aan velen werk ver schafte, leed door de felle winter van 1890 een enorm verlies, welke alle oesters ver loren deed gaan. Na vele pogingen dit verlies te herstellen, zag ook deze maat schappij in 1895 geen andere keus dan te liquideren. Zo liep de 19e eeuw naar zijn einde. In het prille begin der 20e eeuw kwamen vele vissers uit Texel naar Zierikzee om op roggen te komen vissen. Tussen het net werk, dat daarvoor gebezigd werd, kwamen vele, wat zij „zeespinnen" noemden, voor. Daar werd echter weinig aandacht aan ge schonken. Toen de roggenvangst minder werd, keerden alle Texelaars naar hun eiland terug. Alleen de familie Dogger keerde het jaar daarop in 1906 terug om zich op de vangst van die „zeespinnen" (kreeften) te spe cialiseren. Deze familie heeft zich blijvend in Zierikzee gevestigd, na eerst grond ge pacht te hebben van mr. Fokker. De familie Dogger heeft deze lonende visserij tot 1940 uitgeoefend met hun Wieringeraak, tot ze door oorlogsomstandigheden hun scheepje te Zierikzee in vlammen op zagen gaan. In 1912 kwamen door toedoen van het toenmalige raadslid van Zierikzee, mr. A. J. F. Fokker als eerste Zeeuwse vissersfa milie de drie gebroeders Schot met hun gezinnen vanuit Tholen naar Zierikzee. De ze kochten de laatst overgebleven oesterput en loods aan de „Kurkenol" nabij de oost- havendam van de weduwe Berrevoets. Deze oestercultuur hebben de gebroeders nog vele jaren geëxploiteerd. De drie ge broeders vestigden zich in de nieuw ge bouwde woningen aan de vissersdijk. In diezelfde tijd werden ook mosselgronden gepacht van de gemeente Zierikzee en van mr. Fokker, die een ambachtsheerlijkheid in eigendom had. Dit was het begin van de nu nog seeds florerende mosselvisserij in Zierikzee. Ook zij begonnen een kreeften visserij, waarvoor een speciaal scheepje aangekocht werd. Deze visserij functioneerde goed tot 1963. De felle winter van genoemd jaar maakte dat deze tak van visserij tot op heden nog niet direkt rendabel is, al moet gezegd, dat het kreeftenbestand her stellende is. De aloude vismethode met een z.g. „weer" om ansjovis te bemachtigen, werd ook hier geprobeerd, maar met minder IJslandvaarder. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1978 | | pagina 17