Uit de Zierikzeese visserijhistorie Tekst: J. Schot B.W.Zn. Foto's: Johan Berrevoets, Zierikzee In vroeger eeuwen, zelfs tot het begin der 18e eeuw, ging het de visserij vanuit Zierikzee goed. Ook in de 18e eeuw gaat de IJslandvisserij nog door. Er zijn echter dan al tekenen, die erop wijzen, dat de visserij het moeilijk krijgt. In 1726 klaagde het St. Pietersgilde in Zierikzee over gebrek aan vissers. Er wordt aan schippers, stuur lieden en matrozen verboden, om zich te verhuren op andere, dan plaatselijke schepen De visserij is achteruitgaande, hoewel er in 1711 nog 80 visserschepen zijn. Ruim 30 jaar later, in 1747, telt Zierikzee een hoekersvloot van 150 eenheden, waarvan 97 koopvaardijschepen, zodat het aantal vishoekers tot 53 is gedaald. Daarna gaat het verder bergafwaarts, en zelfs de onder steuning in geld in 1772, onder de titel van premies, kon het verval niet tegengaan. Tengevolge van de overheersing door Na poleon en de daarmee verband houdende politieke verwikkelingen, was de visserij bijna geheel ten onder gegaan. Ook de ne- venbedrijven zoals de nettenbreierij en boe- terij, welke gevestigd was in de daarvoor ingerichte voormalige „Lakenhal" ten noor den van de St. Lieven Monstertoren, en welke aan vele armen werk verschafte, deelden hetzelfde lot. Na de val van Napoleon, tijdens het Koninkrijk der Nederlanden, begonnen voor aanstaande burgers van Zierikzee onder Koning Willem I te denken aan een nieuw op te richten visserij. Dit om de wegge slonken welvaart een nieuwe injektie te geven. Op 29 december 1817 werd hier in de stad een vergadering belegd en werd besloten goedkeuring en medewerking aan de raad der stad te vragen voor de plannen. Die goedkeuring kwam al in januari 1818 en een plan werd verder door de raad uitgewerkt. Het behelsde vele punten, o.a. dat in vier jaar tijds zestien schepen, z.g. hoekers zouden worden gebouwd of aangekocht. Twintig zouden worden gerepareerd of ver maakt op de te Zierikzee aanwezige werven. Ook deze werven waren in zeer vervallen staat geraakt en moesten nodig eerst her steld worden. Het bedrag, nodig voor de zestien schepen, beliep ongeveer 200.000,De burgerij werd in de gelegenheid gesteld om in te schrijven voor een bedrag van tenminste 100,z.g.n. „actiën" tegen 4°/o rente. Verondersteld werd dat het ingeschreven kapitaal door de burgerij zou bedragen 60 a 70.000,zodat men 130 tot 140.000, tekort kwam. Men stelde zich voor dit tekort weg te werken door premies te ver lenen, groot 8 a 9.000,voor ieder op één der werven aan te bouwen schepen. Het geld voor de premies zou dan worden geput uit het legaat van mr. Pieter Mogge. De terugbetaling zou geschieden door een heffing van 5% van de waarde der ver kochte vis. Alle schepen werden hypothecair aan de stad verbonden. Inmiddels was een verzoek gezonden aan Z.M. de Koning en de Staten van Zee land om goedkeuring van het plan. Dit kwam 26 april 1818, en de vreugde hier over in de stad was niet gering. Plakkaten met vermelding van het plan en de moge lijkheid tot inschrijving werden in tal van steden en dorpen verspreid. Velen schreven in, ook van ver van Schouwen en Duiveland. Vooral Haamstede sprong hierin uit met 2800,maar buitengewoon was de bij drage van St. Maartensdijk met 8000,—. De Zeeuwse hoofdstad schreef in voor 3100,Het totaalbedrag beliep 95.650,- Toen de werven hersteld waren, werden twee nieuw te bouwen schepen op stapel gezet. Om de zaak te bespoedigen werden nog twee schepen gekocht, n.l. één van Vlaardingeri en één van Maassluis. Van deze plaatsen kwamen ook tevens visser- lieden zich in Zierikzee vestigen. Dit waren in hoofdzaak kapiteins en stuurlieden, wel ke vanuit genoemde plaatsen al eerder de visserij hadden uitgeoefend. Zierikzeese bemanning kon men slecht bekomen, wat misschien verband hield met de toen nog vele koopvaardij-zeelieden in deze stad. Deze konden een gedeelte van hun gage in de z.g. „Slavenkas" storten, om daar op oudere leeftijd een pensioentje uit te kunnen trekken. Vissers werden ech ter niet in die kas opgenomen. Voor de uit „Holland" overgekomen vis sersgezinnen waren niet direkt woningen beschikbaar. Daarom werden de woninkjes en vertrekken van het in 1819 gesloten en daardoor leegstaand Oude Mannenhuis in de Manhuisstraat, aan hen ten bate der stadskas verhuurd. Begin 1819 liepen de eerste twee schepen van stapel. Deze kregen de namen „Wil lem I" en „De stad Zierikzee". In de Grote Kerk werd zondag 28 nov. 1819 Gods zegen en welslagen afgesmeekt. Hierin ging voor ds. J. A. Dompeling, welke als tekst koos Deut. 28, vers 3a. De laatste visserspreek was 22 jaar eerder gehouden voor de toen nog niet uit zeven schepen bestaande Zie rikzeese vloot door ds. N. Stelt. Eén december vertrokken onder grote be langstelling de volgende hoekers voor beug visserij (dit is op kabeljauw en schelvis), naar de kusten van IJsland. „Willem I", kapt. C. Vrijland; ,,'t Eiland Schouwen", kapt. M. Verschoor; Zeeland", kapt. M. den Bogerd; „De Zierikzeesche visserij", kapt. M. Berkhout; „De Stad Zierikzee", kapt. J. Nobel; „Zierikzeesch Welvaren", kapt. H. Krakeel en de „Pieter Mogge" met als kapt. M. Groenewegen. In 1820 werden er weer twee aan toegevoegd voor de haringvisserij, n.l. „De Vrede", kapt. M. v. d. Nieuwendijk en „De Hoop" met kapt. J. van Duuren. Het eerste jaar waren de vangsten slecht. Tot het totaal van zestien schepen is men nooit gekomen. Ondanks subsidies heeft Sloep; vissersvaartuig, dat na omstreeks 1816 in de plaats kwam van de hoeker. Waarmee van 1858 tot 1863 vanuit Zierikzee op Doggersbank werd gevist. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1978 | | pagina 16