Ochtend in Zeeland 1 ONS „FEUILLETON" Tekst: Loes van Dalen - Vreugdenhil Foto's: van de schrijfster De kennismaking. Zeeland, zo leert ons de officiële docu mentatie, telt zoveel inwoners, kent die en die middelen van bestaan, telt zoveel kilometer dijk. Zeeland, zo roepen de va kantiefolders, is het aangewezen land voor uw broodnodige rust. Maar voor mij is het verre Zeeland een voudig een land om lief te hebben. Een land met enkele tientallen mensen, van wie ik houd. Een land van klei en bieten en vooral van duinen. Duinen, die donker en stil ver weg in het rond het gezichtsveld afsluiten. Zeeland is het land, waarin ik me geen toerist wil voelen, geen vakantieganger, maar waar ik thuis wil zijn, als vroeger. En zo is dat gekomen. In 1943, midden in de oorlog, deed het gebrek aan allerlei levensmiddelen zich in mijn woonplaats Rotterdam al zo hevig voelen, dat steeds meer kinderen door hun ouders naar het platteland werden gebracht. Ik herinner me, dat mijn schoolklas leger en leger werd. Wim ging naar Goeree, Willy naar Haaksbergen, Jan naar Olland. Plaat sen, waarvan de achterblijvers nooit eerder hadden gehoord, maar die vanaf toen een eigen leven gingen leiden: dat van sprook jesland, van avontuur, van geheimzinnigheid vooral. En plotseling was de beurt aan mij. Mijn ouders hadden gesproken met een oom, en deze, gereformeerd predikant in het Walcherse Meliskerke, met enkelen van zijn gemeenteleden. Het resultaat was dat Loesje, acht jaar toen, zou worden opge nomen in een boerengezin in het naburige Zoutelande. Mijn enige wetenschap omtrent dat deel van Zeeland was, dat er klederdracht werd gedragen. En ik weet nog precies, hoe ik me daarom de aanstaande reis en aankomst voorstelde. Op weg naar het station zou de trein een groot wit boerenhuis aan de voet van de dijk passeren. In de deur zou een vrouw staan in een lange schort en een wijde witte muts en ze zou naar me zwaaien. Die vrouw was mijn pleegmoeder, een heuse boerin! Maar het weinige, dat me van de wer kelijke treinreis is bijgebleven is een re clame-leus: „U nadert Goes, het is er ge zellig winkelen!" Een leus als een lied, geschilderd in grote letters op één van de eerste blinde muren van de stad, rechts van de spoorbaan. „U nadert Goes", ja zeker, maar op weg naar Middelburg, het voorlopig eindpunt van de reis. Hoe we daar vandaan Meliskerke bereikten (en wie was dat behalve ikzelf? Vader, moeder, beiden, misschien, mijn oom?) dat weet ik niet meer. Maar wel weet ik nog, wat erop volgde: een flink maal in de grote keuken van de pastorie met zijn hoge, grijze ramen, waar door het laatste zonlicht van de dag naar binnen scheen. Een flink maal, en óf, maar niet voor mij. Want de wetenschap straks aan volslagen onbekenden te zullen worden afgeleverd, begon plots angstaanjagende werkelijkheid te worden Het schemerde al toen ik, achter op de fiets bij tante Emmy, de handen in vochtige spanning rond de veren onder het zadel, het laatste stukje van de reis aflegde: over Sint Janskerke de stilte in. En daar, op de eerste van twee eenzaam in het land lig gende boerderijen, verscheen toen werkelijk mijn pleegmoeder in de deur, gestoken in de mooiste dracht, die er bestaat en met vriendelijke donkere ogen achter haar bril. Haar welkom verstond ik niet, haar aan spreken durfde ik niet, maarik was thuis. Als ik nu de bakkeete binnenga van ons eeuwenoude huis, dan huilt mijn hart. Want het huis is uitgediend en afgedankt. En de plaats, waar eens het gezin R. met zijn drie bijna volwassen kinderen leefde, wordt op dit moment in beslag genomen door een kille blinkende melktank. Zó klein was die ruimte en zó groot is die tank, dat de muur van de oven daarvoor moest worden weggebroken. „Dat is toch niet zo slim? Waarom? Het 'brood komt nu toch van de bakker?" Het rechtermeisje is Coba, zie het verhaal. Met vooruitgestrekte armen meet ik ie ders plaats af. Rechts van het kleine raam zat, als hij binnen was, vader Arjaan: aan het hoofd van de tafel en onder de boe kenplank, waarop alleen de Bijbel stond. Links, bij de schuifdeur naar het korte gangetje, was de plaats van moeder Lou- werien. En werd er gegeten, dan zaten zoon Arjaan en dochter Jane aan de ene lange kant van de tafel die daarna weer tegen het raam werd geschoven en aan de andere kant dochter Geerte en ik. Het was in die bakkeete, dat ik voor eens en voor altijd de Zeeuwse taal leerde. Het was daar, dat ik vertrouwd raakte met de dagelijkse gang van zaken in het huis, dat zoveel verschilde van mijn eigen hoge zonnige huis in de stad. Het was daar, dat ik me begon te hech ten aan mijn nieuwe familie. Zózeer, dat ik na maanden onder tranen afscheid nam en slechts kon worden getroost door de gedachte al heel gauw weer terug te zullen zijn; terug in een wereld, die zo klein was, dat ik haar al spoedig had leren kennen. Coba. De inwoners van Walcheren zullen zeker de weg kennen, die voor mij de laatste etappe inhield van iedere lange reis naar Zoutelande. Waren, vanaf de stad, Kou- dekerke en even later Biggekerke eenmaal achter de rug, dan kwam mijn dorp in 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1978 | | pagina 21