Dit is pleegvader R. op zondag na de kerkgang; de „pluus'oed" heeft al weer plaats
gemaakt voor de pet.
Naarmate de dagen van mijn eerste week
vorderden, stapelden de verbazingwekkende
feiten zich op. Maar tegelijkertijd raakte ik
er meer en meer mee vertrouwd.
Wat gingen de mensen hier vroeg naar
bed en wat stonden ze vroeg op! Ze lieten
hun klompen en hun fietsen zomaar buiten
staan. Er was nergens een kraan, maar
wel een waterput en als je daarin keek,
dan kreeg je een raar gevoel in je buik,
zo diep was hij. Ze lazen hier een heel
kleine krant en wat betekenden al die ad
vertenties met: „staat ter dekking"? Je
boterham, die tweemaal zo groot was als
een gewone en prachtig wit, die hoefde je
niet met een vorkje te eten; mooier nog,
er stonden zelfs geen bordjes op tafel. Het
helpen afdrogen kon dus nooit zo'n karwei
zijn! Er zat een grote oven in de muur van
de bakkeête. Wie had er ooit zoiets gezien?
Ik mocht toch wel kijken als ze brood
gingen bakken? Er ging hier nooit iemand
naar de groenteboer. Je hoefde niet verder
te lopen dan tot de voortuin. Even trekken
en klaar was Kees! Weer een krop sla of
een bos worteltjes. Waar bleef de postbode
en waar stond de telefoon? De koeien
kregen een touw om hun poten als ze
gemolken werden en ze hadden hier geen
kippen. Wel eenden en hun eieren waren
veel groter, dat was dus heel slim bekeken.
Er brandde altijd een kachel en de w.c.
stond buiten en dat was leuk, dan kon je
er 's avonds nog eens even uit, zelfs als
het al donker was.
En „dulve" betekende sloot, maar het
was eigenlijk geen sloot, want er stond
geen water in. Je liet je, zoals Coba liet
zien, er heel eenvoudig inglijden en je
kwam er verkreukeld en geschramd weer
uit. Maar: met een jampot vol bramen en
daar ging het om! Coba wees me ook de
kortste weg naar de buurboerderij. Niet
over de weg, ben je mal, we waren de post
niet. Nee, gewoon door de brede en ook
al droge gracht en dan over het rood
gelakte hek. Pas op voor je klompen, de
verf geeft af! En klompen schuren, op
zaterdagmiddag, dat was nog eens iets
anders dan schoenen poetsen. Voorzichtig
dus. Op zaterdagmiddag ging ik ook in bad.
Op het erf, waar de vergruizelde schelpen
gemeen in je tenen konden prikken, of in
het wagenhuis, net waar de dochters R.
de emmer hadden neergezet.
Geerte, de oudste, was de teerhartigste
van de twee. Jaone, de jongste, pakte
alles altijd wat steviger aan en het hing
er maar van af, wie van beiden korvee
had, of ik tenslotte roze of rood uit het
water stapte. Maar ik kwam na een half
uurtje weer op kleur en begon mijn haar,
dat een lekkere soda-beurt had gehad, te
drogen, dan werd ik door mijn moeder
Louwerien liefdevol maar streng geïnspec
teerd. Wat was die hals nou, bruin of vuil?
Na het bad geen dulve, geen hek, geen
hooizolder of stal. Na het bad moest ik
maar wat rondkijken hier of daar, een
praatje maken met buurvrouw Kee in het
andere huis of helpen met het aanharken
van het erf. Maar netjes, denk er om,
we mogen morgen niet te schand zitten.
Morgen, dat was zondag. De dag der
dagen in het Walcherse land. Een dag
van pure schoonheid en vooral van stilte.
Voor wie de weg weet, bestaat ze nog!
NOGMAALS; DE ZEEUWSE POON
Door J. Q. C. C. Becht.
„De wereld is klein", een gemeenplaats
die vaak wordt gebezigd, maar die een
enkele keer maar al te waar blijkt te zijn.
Een abonnee van Zeeland Magazine uit
Glastonbury in Engeland herkende de poon,
welke is afgebeeld op de omslag van het
maart-nummer van dit blad, bij de eerste
oogopslag als haar schip. Mevrouw H. W.
Koppejan - van Woelderen, want van haar
kwam de reactie, was zo vriendelijk om wat
meer gegevens te verstrekken over het uit
1876 daterende scheepsmodel met de naam
„Niet zonder moeite", dat omstreeks 1890
door haar grootvader was gekocht.
Deze had het schip „ontdekt" in een
sloot van een boer nabij Veere (en niet
od Zuid-Beveland, zoals abusievelijk bij
de omslagfoto werd vermeld). Het schip
verkeerde in erbarmelijke staat. De boer
kreeg er 25 gulden voor, in die tijd een
vorstelijke prijs. Zoals mevrouw Koppejan
zelf zegt: „Je kon toen voor dat bedrag
een huis aan de kaai kopen!" Een Vlissingse
loods knapte het model op, waarna het
eerst jarenlang in haar ouderlijk huis aan
de Noordstraat in Middelburg prijkte.
Na het huwelijk van haar moeder, Cecile
Sprenger, met de toenmalige burgemeester
van Vlissingen, de heer C. A. van Woel
deren, verhuisde de poon naar de hal van
„Het Wooldhuis", het toenmalige Vlis
singse burgemeesterhuis op de hoek van
de boulevard, waar het model tot 1940
bleef. De naam van het schip was inmiddels
gewijzigd van „Niet zonder moeite" in „Van
Woelderen".
In de oorlogsjaren opgeslagen aan de
Veerse Weg te Middelburg, werd het scheeps
model na het bombardement op de dijken
van Walcheren weer bijna letterlijk te water
gelaten. Na de oorlog kwam er weer een
loods aan te pas om de averij te herstellen.
Na het overlijden van haar vader, in
1951, bleef mevrouw Koppejan de gelukkige
eigenaresse van het unieke model van de
poon tot vorig jaar. Toen zij, na haar de
finitieve emigratie naar Engeland, besloot
om het scheepsmodel naar Zeeland te laten
terugverhuizen, omdat het model van een
Zeeuwse poon in het buitenland niet in
die mate zou worden gewaardeerd, als in
Zeeland het geval zou zijn. Terwijl het
scheepsmodel binnen Zeeland een eigen
stukje geschiedenis vertegenwoordigt.
Voorwaar een moedig besluit van mevr.
Koppejan om afscheid te nemen van een
zo fraai scheepsmodel, waaraan voor haar
zulke dierbare herinneringen zijn verbonden!
Wat is het stil op de Walcherse zondag. Alleen deze vermoedelijk Meliskerkse ganzen
laten zich luidkeels horen. De foto werd ongeveer veertig jaar geleden gemaakt.
20