Toen de vissers nog zeilden
het achterschip. In tegenstelling tot de bot
ter, waarvan de mast niet door stagen werd
gesteund, was dit bij de blazer wel het geval.
De komst van blazers naar Zeeland, aan
het eind van de vorige eeuw, heeft een
trieste achtergrond. Tijdens een storm op
4 maart 1883 vergingen 17 van de 22 uit
gevaren blazers uit het Friese vissersdorp
Moddergat. Waarbij 83 van de 109 opva
renden omkwamen. De ramp betekende
voor Moddergat het einde van de visserij.
De niet vergane blazers werden naar Zee
land verkocht. Tenminste één blazer moet
daarbij in Vlissingen terecht gekomen zijn,
getuige het model van een blazer in het
Stedelijk Museum van Vlissingen met de
registratieletters VLI-19.
In tegenstelling tot het betrekkelijk grote
aantal nu nog varende botters, is het aantal
blazers dat in vaarklare staat verkeert,
zeer gering.
Voor wie meer wil weten.
Naast het eerder in de tekst genoemde
magnifieke boek van Peter Dorleijn: „Geen
moed vist ook" (Uitg. De Boer Maritiem),
wordt veel wetenswaardigs over de botter
vermeld in het prettig leesbare (en betaal
bare!) boekje „Botters" van J. Peereboom,
zelf ex-bottervisser (Uitg. De Alk).
Meer algemene informatie over rond
en platbodemschepen, waaronder Lemmer
aak, botter en blazer, is te vinden in de
volgende uitgaven:
„Oude zeilschepen en hun modellen",
E. W. Petrejus (Uitg. De Boer Maritiem);
„Ronde en platbodemjachten", Mr. Dr.
T. Huitema (Uitg. P. N. van Kampen);
„Ronde en platbodems", J. Lunenburg
en W. Haentjens (Uitg. De Alk).
In de schepenhal van het Zuiderzeemu
seum in Enkhuizen kunt u de botter en
de blazer in levende lijve bewonderen.
Tekst: J. P. van den Broecke.
Inleiding.
In het nummer 54 van Zeeland Magazine
werd een bijdrage opgenomen van J. Q.
C. C. Becht te Middelburg over traditionele
Zeeuwse platbodemschepen. Aan het slot
ervan vestigt de heer Becht de aandacht
van de lezers op een stelling uit een proef
schrift, waarop in 1973 de heer S. Rijpma
promoveerde. De formulering van die stel
ling luidde als volgt. „Bij het ontbreken
van een wet op de varende monumenten,
zullen binnen enkele decennia de oude Ne
derlandse visserschepen van Zuiderzee en
Zeeuwse wateren voorgoed verdwenen zijn.
Alleen als de voormalige havensteden in
die gebieden elk als sponsor van één type
schip gaan optreden, is het getij nog te
keren." Aldus de betreffende stelling.
In aansluiting op het interessante artikel
van de heer Becht vraag ik uw aandacht
voor een beknopte uiteenzetting over de
visserijgeschiedenis van het zuidwestelijk
deltagebied, toen daar de zeilende houten
vissersvaartuigen nog in gebruik waren.
In dat verband zal tevens aandacht worden
geschonken aan de voormalige scheepswerf
jes en aan de visserijhavens van weleer.
Tenslotte hoop ik nog nader in te gaan
op de mogelijkheid van restauratie en kon-
servering van één of meer typen vissersche
pen uit het gebied van de Zeeuwse stromen.
De visserij.
Sinds onheugelijke tijden zijn schelpdieren
een welkome voedselbron geweest voor de
kustbewoners. Romeinse geschiedschrijvers
hebben ons berichten nagelaten waaruit
blijkt dat omtrent het begin van de jaar
telling reeds schelpdieren werden verzameld
langs onze kust. Bij opgravingen in de buurt
van Aardenburg trof men uitgebreide lagen
goed gekonserveerde mosselschelpen aan.
Vermoedelijk kwamen in de Zwinlagune al
in een zeer vroeg stadium echte Zeeuwse
mosselen voor. Ook trof men bij Aardenburg
oesterschelpen aan, waarvan deskundigen
- v
echter vermoeden, dat ze afkomstig zijn
van de Engelse kust.
In de 15e eeuw werden vanuit Veere
oesters geraapt in het Veersegat en in het
begin van de 17e eeuw lagen ook langs
de zuidkust van Schouwen verscheidene
oesterbanken. Zierikzee was toen het cen
trum van een belangrijke oesterhandel.
Door ondeskundige bevissing werd aan de
wilde oesterbanken grote schade toege
bracht, waardoor invoer van oesters uit
Engeland en Schotland noodzakelijk werd.
Omstreeks 1850 hielden zich in Zeeland
ongeveer 200 vissers met de oestervisserij
bezig. Vanaf 1870 begon men naar Frans
voorbeeld met het kweken van oesters
langs kunstmatige weg.
Door de eeuwen heen zijn mossels even
eens een gewild voedsel gebleven. In te
genstelling tot oesters, die meer aan de
tafels van de rijken werden geserveerd,
zijn de mossels tot vandaag de dag nog
zeer in trek in brede lagen van het volk.
In zijn in 1697 verschenen Nieuwe Chroniek
van Zeeland schreef Mattheus Smallegange
niet ten onrechte over mossels „dat sij
aan onse inwoonderen rontom tot goede
en aangenaeme spijse strekken en bequaem
voedsel geven."
De mosselvisserij werd aanvankelijk vooral
beoefend door vissers uit Reimerswaal, die
zich na de ondergang van hun stad, in
Tholen hadden gevestigd. Met ongeveer 30
schepen oefenden ze destijds hun bedrijf
uit. Naderhand werd de mosselvisserij ook
vanuit Bruinisse bedreven, waar 25 tot 30
De mosselbanken van Axel. fragment van een kaart, getekend in 1739 door W. T. Hattinga.
19