Hen afbeelding van de Emmahaven uit de vijftiger jaren, toen er nog bieten werden
verscheept.
De zeilende vissersvloot en zijn thuishavens.
De meest zuidelijk gelegen havens van
de Zeeuwse vissersvloot waren destijds de
Emmahaven, de haven van De Paal en de
haven van Philippine.
Naarmate het verdronken land van Saaf-
tinge verder werd herdijkt, verloor het oos
telijk deel van Zeeuwsvlaanderen zijn bete
kenis voor de schelpdierenvisserij. Dat be
gon in feite al toen in 1784 de Nieuw-
Kieldrechtpolder ontstond. De bedijking van
de Saaftingepolder in 1805 sloot de haven
van Nieuw-Namen van het buitenwater af,
zodat de c.a. 100 vaartuigen die daar hun
thuishaven hadden, verplicht waren lig
plaats te kiezen in een andere haven die
tegen de dijk van de nieuwe polder was
aangelegd.
In 1829 gaf het Visserijbestuur de over
gebleven mosselbanken in concessie door
middel van verloting. De oppervlakte werd
gaandeweg kleiner, toen in 1847 zowel de
Louisa- als de Prosperpolder werden be
dijkt. Dat noodzaakte de vissers om op
nieuw een andere thuishaven te betrekken,
die was aangelegd tegen de zeedijk van
de Prosperpolder.
In 1867 werd de kreekrakdam gesloten.
De veranderingen in het zoutgehalte van
de Westerschelde, die daarvan weer het
gevolg waren, hadden zeer nadelige ge
volgen voor de schelpdierenvisserij. Deson
danks hadden in 1891 nog 80 hengsten en
8 hoogaarzen hun thuishaven in de haven
voor de Prosperpolder. Toen in 1897 de
Koningin Emmapolder ontstond, moesten
de vissers van Clinge en Nieuwnamen met
hun schepen naar deze haven uitwijken.
De schelpdierenvisserij in het oostelijk deel
van de Westerschelde was toen ten dode
opgeschreven. De nog overgebleven vissers
stonden voor de keus hun beroep op te
geven of elders visgronden te pachten.
Een aantal van hen kocht een binnen
vaartschip en werd vrachtvaarder. Reeds
eerder waren al andere vissers overgescha
keld op het rapen en verhandelen van kreu
kels. Daardoor is de haven van Clinge in
de tachtiger jaren van de vorige eeuw
zelfs nog een tijd lang een belangrijke aan-
voerplaats van kreukels geweest. Een aantal
andere vissers pachtte percelen in de Oos-
terschelde en de Zandkreek. De afstand
tussen de thuishaven en de visgronden
werd voor hen toen wel erg groot. Van
hen vestigden zich daarom naderhand een
aantal gezinnen elders, vooral in Zierikzee.
Toch heb ik verscheidene vissers gekend,
die met hun hengsten en hoogaarzen zei
lende van de Emmahaven en De Paal,
naar de Oosterschelde en de Zandkreek
voeren, om daar te vissen. Als de avond
viel zochten ze een ligplaats bij het Goese
Sas of achter de dam van het Katseveer,
om daar te overnachten. Ze bleven een
week of soms wel veertien dagen van huis.
Men noemde de vissers uit Clinge en
Nieuwnamen meestal hengstemannen, omdat
de hengst hun favoriete vaartuig was. Hun
meest voorkomende namen waren De
Backer, De Kever, Praet, Van der Heyden,
Kindt, Bleyenberg en Blommaert.
Al kort na zijn aanleg begon de Emma
haven dicht te slibben. Met schop en krui
wagen heeft men jarenlang geprobeerd
hem op diepte te houden. Daardoor was
het mogelijk dat er in het najaar zelfs
nog bieten werden verscheept. Tenslotte
werden de inkomsten zo gering en de uit
gaven zo hoog, dat de gemeente Clinge
genoodzaakt was de exploitatie te staken.
Een aantal jaren heeft een partikulier
daarna nog getracht de haven nieuw leven
in te blazen. Door middel van een hoge
drukspuit probeerde hij de haven weer op
diepte te brengen. Tenslotte gaf ook hij
de moed op en bleven de laatste houten
platbodems er onttakeld en verstild achter.
Omstreeks 1900 vonden nog 83 houten
visserschepen ligplaats in de haven van De
Paal. Het waren overwegend hoogaarzen,
alhoewel er ook een aantal hengsten en
enkele lemmeraken bij waren. Een respek-
tabel aantal was het wel en als ze alle
maal binnen lagen, was er niet veel plaats
meer over. Vandaag de dag zal men er
geen houten schip meer vinden. Het kan
verkeren!
De Paal is een gehucht, gelegen onder
aan de zeedijk in de noordoostelijke hoek
van de Melopolder. Het ontstond nadat
in 1684 de Melopolder was bedijkt. Er was
nog geen haven. De vissershaven van Graauw
lag toen veel dichter bij dat dorp. Nadat
echter in 1852 de Van Alsteinpolder was
bedijkt, kwam de vissershaven van Graauw
binnendijks te liggen en werd bij De Paal
een nieuwe haven aangelegd. Het verlies
van visgronden als gevolg van de bedijking
van het verdronken land van Saaftinge
met omgeving had voor de vissers uit
Graauw dezelfde nare gevolgen als voor
hun collega's uit Clinge en Nieuwnamen.
Voorzover ze niet van beroep veranderden,
waren ze in het vervolg aangewezen op
de Oosterschelde en de Zandkreek.
In een bijdrage aan het boek De laatste
echte schippers van Hylke Speerstra (Uit
gave De Boer Maritieme Handboeken -
Bussum) vertelt onder meer oud-schipper
Kees Kint uit Terneuzen over zijn prille
jeugd toen hij als kleine jongen met zijn
vader meevoer vanuit De Paal op de hoog
aars GRA 90. Toen hij nog maar 12 jaar
was, kwam het voor dat hij 's morgens
om half vier al tot de broeksband in het
water stond. In die jaren was er voor de
vissers uit Graauw en Clinge slecht weinig
keus. Het was honger of hard en lang
werken. Voor een kleine jongen leken de
dagen eindeloos. Als er in de visserij hele
maal geen droog brood meer te verdienen
viel, voeren de vissers wel met hun schepen
het schor in om vletgrond te laden voor
het onderhoud van zeedijken. In het najaar
gingen ze bieten laden op plaatsen waar
geen binnenschip kon komen. Met een hoog-
Houten visserschepen in de haven van De Paal. Op de achtergrond de werf van Verras.
23