Dit is het huis van Kee en haar dochters Ka en Coba, De foto dateert van 1976. Het
huis werd in het najaar van dat jaar afgebroken. Het kleine raam beneden rechts
achteraan is dat van de bakkeete, waarin ik zoveel uren heb doorgebracht.
Ik kreeg een extra bord pap, een extra
eende-ei en zalig veel stropievet op de dikke
boterham, die moeder Louwerien zorgvuldig
afsneed van het tegen haar boezem rustende
brede brood. Er werd me gezegd niet zoveel
te hollen, er werd zelfs gesproken van een
uurtje bedrust 's middags en er werd ge
smokkeld met de basculegewichten. Het
hielp allemaal niets. Mijn gewicht bleef
wat het was: te laag.
Maar anderhalf jaar later doorstond ik
de verschrikkelijke Rotterdamse hongerwin
ter met zijn enkele grauwe boterham per
dag en het aanvullende menu van suiker-
bietenpulp beter dan menig ander kind.
dingsfoto hetzelfde gezicht als alle anderen
Weliswaar vertoon ik op de eerste bevrij-
alleen maar ogen maar toch heeft
de hongerwinter nooit echt vat op me
gehad. Dankzij moeder Louwerien.
Kee.
Wat heb ik in die tijd véél moeders
gehad! Een echte in Rotterdam, die een
zorgzaam contact onderhield met mijn
pleegmoeder. Dan grote Coba, die ik nogal
eens voor de voeten moet hebben gelopen,
maar die dan ook altijd iets bijzonders
had: een goed gevulde lapjesmand, volge
plakte foto-albums, een prachtige uitschuif-
bare naaibox, geplooide mutsen naast de
strijkboutEn ook buurvrouw Kee en
haar volwassen dochter Ka moederden over
me. Die twee beschouwden alle stadskin
deren als regelrechte zielepoten, ongeacht
hun sociale omstandigheden. En als in nor
male tijden het stadsleven al onnatuurlijk
en buitengewoon ongezond was, hoe moest
dat dan wel in oorlogstijd zijn?
Kee, klein als haar naam, beheerde als
weduwe van de vroegere eigenaar de buur-
boerderij en ze deed dat met verve en een
hoog stemgeluid. Huisgenoten en buren:
ze ondergingen gelaten Kee's opgewekte
autoriteit. En zelfs de vijand ontkwam
daar niet aan.
De vijand: tot nu toe is die, alhoewel
toenmaals bijna alom tegenwoordig, nauwe
lijks ter sprake geweest. Maar de vijand
was alledaagse werkelijkheid op het liefe
lijke Walcheren. De vijand blokkeerde met
wapens en prikkeldraad de weg naar duin
en strand. De vijand metselde Walcheren
vol dwaas beschilderde bunkers en beraam
de achter de olieverf-gordijntjes en -gera
niums zijn strategische plannen, die van
het eiland een onneembare vesting moesten
maken. De vijand ronselde, met weinig
succes, jonge boeren voor arbeitseinsatz en
leger. De vijand patrouilleerde langs koren
velden en deed invallen in schuren en stal
len: hielden de boeren zich wel aan de
bezettingsvoorschriften, werd er niet clan
destien geslacht?
De vijand kortom, stak overal zijn neus
in. Ook in de moestuin van buurvrouw
Kee. Want twee jonge Duitsers kwamen
langs de weg, ontdekten een gat in de
manshoge heg en ontwaarden daarachter
tientallen aardbeienplanten, die duidelijk
vrucht droegen. De bezettende macht kroop
door het gat en zette zich neer om de
aardbeien soldaat te maken. Maar Kee,
altijd in alle hoeken van haar domein in
de weer, had hen zien komen. Kee onder
scheidde geen uniformen. Kee was niet bang
voor een wapen, dat voor haar geen enkel
wettig gezag vertegenwoordigde. Kee zag
slechts twee onvolwassen blagen, die meen
den ver van huis hun opvoeding te kunnen
vergeten. En ze trok tegen hen van leer
met de wapens, die een vrouw als zij het
dichtst bij de hand had: haar stem en haar
riek. En daar ging het leger: struikelend
over handen en voeten, jankend van spijt
en angst, dwars door de heg de weg weer
op, verslagen door een vrouwtje van bij
zonder kleine afmetingen, dat geen woord
Duits sprak, maar desondanks haar bedoe
lingen meer dan duidelijk had kunnen ma
ken: „bluuft van mien frenzen!"
Het is niet de enige herinnering, die ik
aan Kee heb. Natuurlijk niet. Maar wel
één van de opmerkelijkste. Want het is
een herinnering, die een lesje inhoudt: de
les om allerlei zaken in hun juiste proporties
te zien en daarnaar te denken en te han
delen. Kee heeft me nog een les geleerd.
Het kwam voor (al is dat in de herin
nering hoogst zelden) dat het ook op Wal
cheren in de zomer regende. Welnu, op
een middag regende het. Het regende ge
weldig. De bomen bogen zich onder het
neerstortende water, er vormden zich beek
jes op het erf, onze voeten glibberden in de
vochtige klompen, de werkplunje van de
mannen droop. Coba en ik waren van plan
geweest kleikoekjes te gaan bakken in de
droogliggende gracht tussen onze huizen,
waarin allerlei afgedankte, maar avontuur
lijk huisraad lag: kopjes zonder oor, maar
met mooie plaatjes onder het glazuur, een
gedeukt vergiet, die je overal voor kon
gebruiken en ook zo'n typische dikbuikige
ketel. We speelden er vadertje en moedertje
en zelfs de geiten en de poezen speelden
soms mee.
Maar deze middag was daar geen kijk op.
Rechts op deze foto staat buurvrouw Kee. wat ouder, maar precies zoals ik haar gekend heb.
Naast haar staat dochter Ka, die eenden, kippen en ganzen voert.
12