grond, die er eerst was afgegraven, t :rug-
gestort op de plaatsen waar eerst het veen
had gezeten. Bepaalde gebieden, zoals de
Kapelse Moer en de Yersekse Moer herber
gen daarentegen nog een grote hoeveelheid
veen dicht aan de oppervlakte. Men schrijft
dat wel toe aan het feit dat de betreffende
poelgronden door de eeuwen heen erg nat
zijn geweest. Daardoor kon het veen er
eertijds niet of slechts met veel moeite
gedolven worden. Bodemonderzoek heeft
uitgewezen, dat er in die poelgebieden
nimmer sprake is geweest van een syste
matische wijze van veenontginning.
De ontwikkeling van de Yersekse en de
Kapelse Moer, na de bedijking.
In de tweede helft van de twaalfde eeuw
is men begonnen met de aanleg van een
ringdijk om de westwatering van Zuid-
Beveland. Vermoedelijk is men daar om
streeks het begin van de dertiende eeuw
met klaargekomen. Ook het gebied van de
Kapelse en de Yersekse Moer kwam binnen
deze ringdijk te liggen. De meeste weggetjes
moeten er eveneens al in een vroeg stadium
zijn aangelegd. Vermoedelijk lagen er al een
aantal wegen nog voordat het gebied was
bedijkt. Dat zou er op kunnen wijzen, dat
men er met de vervening al vroeg is be
gonnen.
De turf werd afgevoerd via karresporen
over de aanwezige kreekruggen. De afvoer
van het overtollige water uit het gebied
vond na de bedijking plaats door de Vlaakse
sluis en door een sluis ten westen van
Yersekedam. Beide sluizen werden al ver
meld in geschriften uit de dertiende eeuw.
Toen in 1354 ten zuiden van Biezelinge de
Simonspolder werd bedijkt, kwam de Vlaak-
se sluis te vervallen en moest de lozing
van het gehele poelgebied alleen door de
sluis bij Yersekedam plaatsvinden.
Aanvankelijk moest het polderwater zijn
weg naar de sluizen vinden door de van
Het gebied van de Kapelse Moer. Overge
nomen van de topografische kaart,
uitgave 1864.
nature aanwezige kreken. Gedurende najaar
en winter stond het gebied toen grotendeels
onder water of op zijn minst dras. Gelei
delijk kwam in die toestand wel enige
verbetering, maar niettemin liet de water
afvoer er eeuwen lang veel te wensen over.
Tegen het einde van de twaalfde eeuw
ontstonden in het poelgebied tussen Yerseke
en Kapelle op bestaande kreekruggen twee
dorpjes, Schore en Vlake. Als nederzetting
werd Vlake voor het eerst vermeld in 1203.
Zijn kerk was gewijd aan St. Macharius,
een heilige van de St. Baafsabdij. Blijkens
de kroniek van Smallegange hing er vroeger
in de kerk een schilderij of was er een
muurschildering, waarop de duivel was af
gebeeld met daaronder in het latijn de
volgende vermelding: „Fragmina verborum
Tuerulus colligit borum". Vrij vertaald zou
ermee zijn bedoeld dat de duivel er elk
misplaatst woord optekende en voor Gods
oordeel bracht.
Toen de middeleeuwen ten einde liepen
had het dorpje Vlake te midden van de
ingeklonken poelgronden vrijwel geen toe
komst meer.
De kerk van Schore behoorde vroeger
vermoedelijk aan het kapittel van Oud
munster. In 1251 werd het patronaatsrecht
van deze kerk toegekend aan het Victo
rinnenklooster Jerusalem te Biezelinge.
Vanaf het jaar 1619, toen de protestantse
gemeente er officieel werd ingesteld, vorm
den Vlake en Schore een kerkelijke ge
meente. De kerkdiensten werden van toen
af overwegend in Schore gehouden. In 1753
stonden binnen beide heerlijkheden in to
taal 52 huizen. Voordat het kanaal door
Zuid-Beveland werd gegraven lagen beide
plaatsen weliswaar dicht bij elkaar, maar
voor de kerkgangers uit Vlake die in Schore
de kerkdienst wilden bijwonen, moet dat
ongetwijfeld wel de nodige moeite hebben
gekost, als in najaar en winter de weg
tussen beide dorpjes vrijwel onbegaanbaar
was. Mogelijk is dat dan ook wel de reden
geweest, dat zowel de kerk als de toren
van Vlake eerst in 1802 werden afgebroken,
ofschoon de torenklok al in 1740 aan het
kerkbestuur van Oostburg was verkocht. Als
dorp bestaat Vlake feitelijk niet meer. Er
staan nog wat verspreide huizen, meer niet.
Het Victorinnenklooster Jerusalem te Biezelinge.
Primitief weggetje in een oudland gebied.
Vlake anno 1977.
13