Tekst: Q. C. C. Becht. „Schuitje varen, theetje drinken, varen we naarKent u het kleuter versje nog? De beginregel van dit bekende kinderversje vat in enkele woorden het watersportgebeuren in Nederland samen: varen en stilliggen, schuitje varen en theetje drinken, paar uurtjes zeilen of in de haven blijven borrelen. Een toenemend verschijnsel op de vaderlandse wateren: steeds meer varende boten, steeds vollere havens. De recreatievaart in Nederland kenmerkt zich door een welhaast explosieve groei. Dit heeft tot gevolg, dat reeds vele van de traditionele watersportgebieden beginnen vol te raken. De vaarwegen raken over belast en in toenemende mate doen zich knelpunten voor binnen de pleziervaart zelf en in relatie met de beroepsvaart, het weg verkeer en de natuur. De wat oudere wa tersporters hoor je vaak verzuchten, dat het beoefenen van watersport (vroeger „beoe fende" je watersport, tegenwoordig „doe" je aan watersport) in vroeger dagen zo geheel anders was dan heden ten dage. Ik geloof dat ze gelijk hebben, het moet wel héél anders zijn geweest! Tot ruim na de Eerste Wereldoorlog is watersport voorbehouden gebleven aan een kleine groep welgestelden. De legendarische grote jachten van weleer werden gevaren en onderhouden door een beroepsbemanning. De eigenaar en zijn gasten, keurig gekleed in smetteloos wit de heren beslist niet zonder stropdas lieten zich varen. Het is voor de in spijkerbroek en T-shirt zei lende recreant een beetje vermakelijk om in een oude uitgave van „De Zeilsport" van H. C. A. van Kampen („des zeilers Bijbel") te lezen, dat „wollen ondergoed en wollen kousen, waarover een wollen trui en een broek die voor de stad niet mooi genoeg meer is" (sic!) de aangewezen zeil kleding is voor het eind van de dertiger jaren. De dames wordt aangeraden „een trui, desnoods (ja, desnoods!) in vrolijke kleuren een stevige rok" te dragen. De schrijver ontraadt het dragen van een zijden bloesje en een tafrokje, „dat dunne goedje mag aan den wal heel aardig en elegant staan, aan boord is het te koud en scheurt het." In een periode van veertig jaar is er wel het een en ander veranderd, en niet alleen op het gebied van zeilkleding. Het aantal pleziervaartuigen is in korte tijd toegenomen van ongeveer 37.000 in 1956 tot ongeveer 200.000 in 1978. Een verbijsterend snelle groei die te danken is aan een complex van faktoren, waarvan de meest belangrijke wel de vergroting van het besteedbaar inkomen is en met name dat deel van het inkomen dat kan worden besteed aan vrijetijds-goederen. De groei van de Nederlandse pleziervloot is dan ook ere conjunctuurgevoelig, wat wel blijkt uit een afnemende groeisnelheid in voorbije jaren. Een andere factor die het aantrekkelijk maakt om een boot aan te schaffen is de toename van de vrije tijd. Vooral de algemene invoering van de vrije zaterdag, aan het begin van de zestiger jaren, heeft daartoe bijgedragen. Voor velen bracht een bootje nu zijn geld op, vooral voor de watersporters die op betrekkelijk grote af stand van vaarwater woonden. Tenslotte zijn tal van mensen naar het water „ge vlucht" toen bleek dat de recreatie te land, dankzij de toenemende mobiliteit van al lerlei recreanten, voor rustzoekers niet meer aantrekkelijk was. Een ietwat wrang verschijnsel is, dat de democratisering van de watersport, zoals die zich gedurende de laatste jaren heeft gemanifesteerd, nu weer teniet dreigt te gaan door het heffen van belastingen in de vorm van toeristenbelasting en B.T.W. op liggelden, terwijl de invoering van een vaarbelasting als een dreiging in de lucht hangt. Kennelijk heerst er bij enkele over heidsinstanties de gedachte dat waterspor ters per definitie welgestelde lieden zijn. Niets is minder waar. Natuurlijk spreken de blikvangende grote schepen in jachtha vens en op de HISWA tot de verbeelding. Bedacht dient te worden, dat deze cate gorie schepen slechts een klein percentage van de gehele pleziervloot vormt. Uit on derzoeken is gebleken, dat het merendeel van de booteigenaren slechts over een be scheiden inkomen beschikt. Voor aanschaf en onderhoud van de boot worden andere genoegens ontzegd, terwijl veelal een kleiner of groter gedeelte van het vakantiegeld wordt besteed aan de boot. Evenmin als de automobilist dient de watersporter een taak te hebben in het dichten van gaten in de overheidsbegroting. De meeste watersporters hebben al moeite genoeg om hun eigen boot drijvend te hou den. Het drijvend houden van het Schip van Staat is een beetje teveel van het goede! Waar varen ze, al die schepen, die 200.000 pleziervaartuigen, groot en klein, die toch zijn aangeschaft met het idee om er vaak of minder vaak mee te varen? Het Zuid-Hollandse en Utrechtse piassen- gebied, alsmede het Friese merengebied be horen tot de „traditionele" watersportge bieden. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog waren deze gebieden centra van de water sport. aangemerkt als „druk". Vergeleken met de huidige toestand moet het er toen nog bijna paradijselijk zijn geweest. Het is niet verwonderlijk, dat de groei van de watersport allereerst werd opge vangen in deze traditionele vaargebieden, waar reeds tal van voorzieningen waren en die zeer geschikt zijn voor het varen met relatief kleine boten. Dergelijke ge bieden vertoonden al gauw hoge bootdicht heden, op de Kagerplassen bijvoorbeeld een bruto dichtheid van 9 boten per ha water. Na het „vollopen" van de hiervoor ge noemde gebieden zijn ook de wat minder bekende, op grotere afstand van de be volkingsconcentraties gelegen watersportge bieden „ontdekt", zoals Waddenzee, IJssel- meer en Zeeuwse stromen, welke wateren vooral voor de wat grotere jachten geschikt zijn. Er ontstond al gauw een „groot-water- tendens": De neiging om met grotere boten te gaan varen op daarvoor geschikt vaar water. Dit betekende voor tal van mensen de overstap van een kleine in een grote boot en van beschut, kleinschalig vaar water naar het meer bekwaamheid en be varenheid eisende open water. De druk op de watersportgebieden blijft echter toenemen, wat onder meer tot uit drukking komt in een enorm grote vraag naar ligplaatsen. Voor vrijwel iedere jacht- Watersport toen, 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1979 | | pagina 11